Boezemfibrilleren
Van Wikipedia
Boezemfibrilleren | |
ICD-10 | I48 |
ICD-9 | 427.31 |
DiseasesDB | 1065 |
MedlinePlus | 000184 |
eMedicine | med/184 emerg/46 |
NHG-standaard | M79 |
Boezemfibrilleren of atriumfibrillatie, in België ook wel voorkamerfibrillatie is een hartritmestoornis waarbij de boezems (atria) van het hart niet meer zoals normaal samentrekken na een een ontlading van de sinusknoop maar veel te snel en onregelmatig samentrekken. Het hart blijft (in tegenstelling tot bij kamerfibrilleren) wel een groot deel van de vitale pompfunctie behouden omdat de kamers nog wel effectief werken, maar in een ontregelmatig ritme.
[bewerk] Oorzaken
De meest voorkomende oorzaken van boezemfibrilleren zijn hoge bloeddruk, dysfunctie van een hartklep -en dan vooral mitraliskleplekkage- en een verminderde pompfunctie van het hart. Het onderliggende mechanisme berust in al deze gevallen waarschijnlijk op verwijding van de linker danwel rechter hartboezem. Ook andere cardiale of niet-cardiale oorzaken die lijden tot vergroting van de hartboezems zijn geassocieerd met boezemfibrilleren. Een enkele keer is sprake van een niet-cardiale oorzaak zoals hyperthyreoidie. Overigens is vaak geen oorzaak te vinden, men spreekt dan van "lone atrial fibrillation". Boezemfibrilleren is vooral een ouderdomsziekte, met het stijgen van de leeftijd neemt de kans op boezemfibrilleren sterk toe. Onder de 65 jaar heeft slechts 1 a 2% van de mensen boezemfibrilleren. Bij 80 jaar of ouder loopt de incidentie op tot circa 20%. Deze stoornis komt veel voor (ca. 15% van de Nederlanders ouder dan 65 jaar).
[bewerk] Symptomen
Boezemfibrillatie is merkbaar door een onregelmatige, meestal te snelle hartslag en een vermindering van de pompfunctie van ca 20-30% waardoor de patiënt merkt eerder kortademig te worden. Bij snelle hartritmes treedt soms angina pectoris op als gevolg van zuurstoftekort in de hartspier.
[bewerk] Behandeling
Soms is het mogelijk een normaal ritme te herstellen (dit heet cardioversie en kan chemisch of elektrisch gebeuren), soms moet het boezemfibrilleren worden geaccepteerd, bijvoorbeeld als na herhaalde cardioversie het boezemfibrilleren toch steeds na korte tijd weer terugkomt, ook als geneesmiddelen worden gebruikt om te trachten dit te voorkomen. Als gekozen word het boezemfibrilleren te accepteren, is het meestal nodig om de hartfrequentie te vertragen, dit gebeurt door de geleiding tussen boezems en kamers via de AV knoop te vertragen. Hiervoor bestaat een groot aantal geneesmiddelen. Tegenwoordig worden vaak betablokkers gebruikt, zoals metoprolol, of calciumantagonisten, zoals verapamil of diltiazem. Minder vaak wordt tegenwoordig digoxine gegeven, aangezien dit met name bij inspanning niet zo goed werkt. Aangezien bij boezemfibrilleren de kans op het ontstaan van stolsels in de hartboezems verhoogd is, worden vaak antistollingsmiddelen voorgeschreven om embolisatie van die stolsels te voorkomen. Bij embolisatie schiet het stolsel uit het hart de bloedsomloop in, en kan dan bijvoorbeeld een beroerte veroorzaken. De kans op stolselvorming, en dus op een beroerte, wordt vooral bepaald door bijkomende factoren. Deze bijkomende factoren zijn: leeftijd > 65 jaar, structurele hartafwijkingen (zoals een slechte pomfunctie, lekkage van de mitralisklep, linker kamerhypertrofie), hypertensie, diabetes mellitus. Ook een fors vergrote linker hartboezem, bijvoorbeeld door mitraliskleplekkage, kan een reden zijn voor ontstolling. De antistollingsmiddelen die gebruikt worden zijn coumarine derivaten, zoals acenocoumarol (sintrom) of marcoumar. Bij een laag risico op stolselvorming, zoals bij iemand onder de 65 jaar met een normaal hart, kan ook een plaatjesaggregatieremmer worden gegeven, acetylsalicylzuur. Vroeger gaf men alleen antistollingsmiddelen bij aanhoudend boezemfibrilleren, tegenwoordig ook bij aanvalsgewijs boezemfibrilleren omdat is gebleken dat ook die een verhoogde kans op stolselvorming hebben.