Verspreidingsgebied
Van Wikipedia
Het verspreidingsgebied of areaal is het geografische gebied waarin een bepaalde soort aangetroffen kan worden.
[bewerk] Verscheidene verspreidingsgebieden
Binnen het verspreidingsgebied wordt meestal onderscheid gemaakt tussen:
- Tussen een "zomergebied" ("zomerareaal") en een "wintergebied" ("overwinteringsgebied", "winterareaal"), bij dieren die in een ander seizoen naar een ander deel van het verspreidingsgebied trekken. In het zomergebied wordt de soort beschouwd als zomergast, in het overwinteringsgebied als wintergast.
- Voor diersoorten die zich op een vaste plek voortplanten (paren en/of hun jongen krijgen) wordt er een onderscheid gemaakt tussen het "voortplantingsgebied" ("broedgebied", "paaigebied", "broedareaal") en de rest van het verspreidingsgebied.
- Tussen het "oorspronkelijke", "historische" of "natuurlijke" verspreidingsgebied en delen van het verspreidingsgebied waar hij niet van nature voorkomt, hetzij als exoot, opzettelijk of per ongeluk ingevoerd door de mens, hetzij als dwaalgast. Een dwaalgast is een organisme die zich buiten zijn natuurlijke verspreidingsgebied waagt. Gebieden waar een soort als dwaalgast voorkomt, worden niet tot het verspreidingsgebied van een soort gerekend. Ook wordt de term "oorspronkelijk" of "historisch" verspreidingsgebied gebruikt voor het verspreidingsgebied waar een soort vroeger voorkwam, maar tegenwoordig grotendeels is uitgestorven.
[bewerk] Bepalende factoren
Het verspreidingsgebied is gedeeltelijk afhankelijk van de evolutionaire geschiedenis van een bepaalde soort. De meeste planten- en diersoorten leven in de nabijheid van het verspreidingsgebied van hun voorouders, en verwante soorten leven meestal naast of in de buurt van elkaar: hun verspreidingsgebieden grenzen of overlappen.
De grenzen van het verspreidingsgebied worden onder andere bepaald door de habitatseisen van een soort, en door natuurlijke barrières. De Europese otter (Lutra lutra), een waterdier met een groot verspreidingsgebied, dat zich uitstrekt over een groot deel van Europa, Azië en Noordwest-Afrika, leeft in waterrijke gebieden. Grote woestijnen als de Sahara vormt voor deze soort een grote barrière, waardoor dit de grens vormt van het verspreidingsgebied van de soort. Voor trekvogels als de zwarte ooievaar (Ciconia nigra) is de Sahara een minder groot obstakel, en zij kunnen er overheen trekken naar hun wintergebieden.
Biotische en abiotische factoren spelen eveneens een rol bij (de grenzen van) het verspreidingsgebied. Bepaalde plantensoorten zijn bijvoorbeeld afhankelijk van een specifieke bodemsamenstelling of vochtigheid. Het verspreidingsgebied van zonnedauw (Drosera rotundifolia) wordt bijvoorbeeld bepaald door de aanwezigheid voor drassige, stikstofarme grond. Een voorbeeld van biotische factoren is de innige relatie die kan bestaan tussen verscheidene soorten. Sommige vlindersoorten zijn bijvoorbeeld afhankelijk van slechts enkele waardplanten. Het verspreidingsgebied van deze vlinders is afhankelijk van de verspreiding van deze plantensoorten.
Sommige soorten zijn uit hun historische areaal verdrongen door een veranderend habitat, bijvoorbeeld door veranderingen in het klimaat, of door de komst van een concurrerende en beter aangepaste soort. Hoog in het Ethiopisch Hoogland leven bijvoorbeeld gelada's, een grote apensoort, en Ethiopische wolven, een hondachtige. Fossiele vondsten hebben aangetoond dat vroeger het verspreidingsgebied van deze soorten groter was, maar door een veranderend klimaat (het warmer en droger worden van Oost-Afrika) en de komst van concurrerende soorten als bavianen en jakhalzen zijn deze soorten verdrongen naar geïsoleerde bergen.