Antwerpse Waterwerken
Van Wikipedia
De Antwerpse Waterwerken (AWW) is een intercommunaal bedrijf dat sinds 1880 instaat voor de productie en distributie van drinkwater voor Antwerpen en randgemeentes. Daarnaast levert AWW ook drinkwater aan de havenbedrijven (zoals Bayer en BASF) en staat het in voor de leveringen aan de schepen die in de haven van Antwerpen aanmeren. AWW beschikt over productiecentra gelegen in Oelegem (deelgemeente van Ranst), Notmeir en Walem (bij Mechelen). Het hoofdkantoor is gelegen aan de Mechelsesteenweg te Antwerpen.
Inhoud |
[bewerk] Voorgeschiedenis
Voor er sprake was van een waterbedrijf in Antwerpen was de Antwerpse burger aangewezen op pompen voor de waterbedeling. Sinds de middeleeuwen waren er openbare wijkputten die omstreeks 1700 werden toegedekt en van een handpomp voorzien. De Quinten Matsijsput aan de Kathedraal is daar nog een overblijfsel van. Behalve de putten was Antwerpen voorzien van watertoevoer, onder meer door een aquaduct van 7 km dat water van het Groot Schijn te Wommelgem aanvoerde. Tot in 1931 zou dit aquaduct, dat bekend stond onder de naam “Herentalse Vaart” water leveren aan de industrieën ten noorden van de stad. Het Schijn was de enige waterloop in de buurt van Antwerpen die voldoende water van behoorlijke kwaliteit kon leveren.
Met de 19e eeuw kwam echter ook de industriële expansie en ook het belang van de haven van Antwerpen nam hierdoor toe. Door de industrialisatie kwam er een migratie op gang van het omringende platteland naar Antwerpen. De behoefte aan drinkwater steeg dan ook.
In 1832 was er een eerste besmetting met cholera met 570 doden tot gevolg. In 1866 was er een zwaardere epidemie van cholera, waardoor er 2961 doden te betreuren vielen. Deze voorvallen en het besef dat hygiëne en kwalitatief drinkwater dit soort besmettingen kan beperken of voorkomen, deed de roep naar een drinkwaterbedrijf luider worden.
[bewerk] Aanloop tot de waterleiding
Vanaf 1861 waren er reeds voorstellen ingediend om een waterleidingnet op te stellen. Hieronder zaten een waterwinning op de Aa bij het oude kasteel van Grobbendonk. Andere voorstellen waren een watervang aan de Kleine Nete, op 2,5 km van Lier.
In totaal belandden er elf voorstellen bij het stadsbestuur tussen 1861 en 1867. Om de voorstellen te beoordelen, werd er een commissie opgericht. En men stuurde ingenieurs uit om buitenlandse waterbedrijven te bezoeken. Het verslag van de bijzondere commissie was klaar in 1869. Vervolgens stuurde het stadsbestuur een brief naar verschillende waterbedrijven met de vraag om een voorstel tot concessie in te dienen.
Twee voorstellen werden binnen de voorziene termijn ingediend : één voorstel kwam van Joseph Quick senior en Joseph Quick junior, vader en zoon, en de heer Dick. Het tweede voorstel kwam van de heer Vanderghote, een brouwer van de Oude Vaartplaats in Antwerpen. Geen van beide voorstellen kon echter rekenen op de goedkeuring van de stadsingenieur Van Bever. Daarop beslisten Quick-Dick en Vanderghote hun projecten te combineren en samen één voorstel in te dienen. Deze combinatie had veel voordelen: Vanderghote had zijn kennis over de hydrografische situatie in Antwerpen en de Quicks hadden ervaring op het vlak van waterleidingbouw en –exploitatie.
[bewerk] De eerste concessies
In augustus 1872 hadden de gemeenteraadsverkiezingen de Meetingpartij een nederlaag toegebracht. Het stadsbestuur werd overgenomen door een liberale ploeg onder leiding van Leopold de Wael. Deze nieuwe burgemeester gaf een zeer hoge prioriteit aan de drinkwatervoorziening. In 1873 dienden Quick-Dick opnieuw een voorstel in. Door een andere concessieaanvraag van de heer Bottereau, in naam van “een Engelse firma”, deden Quick-Dick toegevingen aan het stadsbestuur. Op 25 juni 1873 werd de tekst van de concessie goedgekeurd door het stadsbestuur. Deze tekst was gebaseerd op het ontwerp van Quick-Dick van april 1872, en dit ontwerp was op zijn beurt gebaseerd op de Engelse Waterworks Clauses Act van 1847.
Daarna moest er nog gewacht worden op een akkoord van het provinciebestuur. Uiteindelijk kon de overeenkomst definitief ondertekend worden op 25 november 1874. De eerste werken voor het uitbouwen van een waterleidingennetwerk konden nu starten en hiervoor werd een maatschappij naar Engels recht opgericht. De werkzaamheden vorderden echter geheel niet volgens plan. Het stadscollege liet de Engelse firma in gebreke stellen.
De Engelse firma Easton & Anderson werd aangezocht om de concessie over te nemen. Op 14 februari 1879 was er een overeenkomst tussen Quick-Dick en Easton & Anderson om de concessie over te nemen. De uiteindelijke concessieakte zou ondertekend worden op 9 augustus 1879. Zodra alles juridisch in orde was, werd er een proefinstallatie gebouwd in de buurt van de Netebrug bij Walem, volgens de plannen van Quick-Dick. In de periode 1880-1881 werden er verschillende aanvoerleidingen gelegd en installaties gebouwd. De werken schoten zeer goed op en na de uitbouw van het waterleidingennet, was het nu tijd voor het uitvoeren van de exploitatie ervan.
[bewerk] Bronvermelding
Delen van dit artikel zijn gebaseerd op het boek “Antwerpen op zoek naar drinkwater (1860-1930)” van Wim Van Craenenbroeck, uitgegeven bij Lannoo.