Geschiedschrijving
Van Wikipedia
Historiografie of geschiedschrijving is de geschreven interpretatie van het verleden. Een heel groot gedeelte van het verleden is volledig onbekend omdat het letterlijk en figuurlijk spoorloos verdwenen is. Geschiedschrijving is altijd een interpretatie. De historicus maakt een keuze uit het tot zijn beschikking staande materiaal, ook en vooral om niet de zogeheten omgevallen kaartenbak te publiceren, een oeverloos geheel zonder enige structurering. Een zekere mate van subjectiviteit is onvermijdelijk, omdat de geschiedschrijver de materie vanuit zijn eigen wereld, vanuit zijn eigen opvattingen en zijn eigen maatschappelijke situatie benadert.
In academische kringen wordt onder 'Historiografie' ook vaak de studie naar de geschiedschrijving zelf bedoeld: geschiedenis van de geschiedschrijving. Historiografie brak als volwaardig historische discipline onder invloed van het postmodernisme door vanaf de jaren '70.
[bewerk] Historiografie in de Klassieke Oudheid
De meeste historiografische geschriften uit de Oudheid zijn verloren gegaan of alleen fragmentarisch bewaard.
[bewerk] De Griekse Oudheid
Een vorm van geschiedschrijving bij de Grieken is terug te vinden in de epen, waarvan de bekendste die van Homeros zijn: de Ilias en de Odysseia. Deze epen zijn in de 8ste eeuw ontstaan, maar gaan terug op een veel oudere mondelinge traditie. In deze werken zijn de goden en de helden de belangrijkste actoren die de geschiedenis beïnvloeden. Er is nauwelijks sprake van enige vorm van periodisering. Na Homeros zal echter in de klassieke historiografie meer plaats zijn voor de mens binnen de geschiedenis.
Ten tijde van de Griekse kolonisaties zal de interesse voor de andere culturen, waarmee ze dan in aanraking komen, vergroten. Ook zal er meer aandacht zijn voor de periodisering van de geschiedenis. Een goed voorbeeld hiervan was Hesiodos van Ascra. Hij schreef de Theogonie, waarbij de wereldgeschiedenis in vijf tijdperken werd verdeeld.
Een andere bekende geschiedschrijver uit die tijd was Herodotus van Halicarnassus. Zo bevatten zijn Historieën wel lof op de Atheense staatsvorm, maar blijven ze positief over de Perzische cultuur. De rol wordt er trouwens beperkt tot het marginale. Voortaan zijn het de menselijke ambities die de geschiedenis bepalen.
Thucydides legde veeleer de nadruk op het politiek-historische.
[bewerk] De Romeinse Republiek (6de -1ste eeuw voor Christus)
Dat de Romeinen opkeken naar de Griekse cultuur, blijkt ook uit de historiografie. Zo werden bijvoorbeeld de eerste geschiedenissen van Rome in het Grieks vertaald.
Een goed voorbeeld hiervoor is Polybius, als het ware de belichamer van de Grieks-Romeinse traditie. Polybius werd sterk beïnvloed door Thucydides: dat wil zeggen dat Polybius zich vooral met contemporaine geschiedenis bezighield. Zijn interesse ging daarbij vooral uit naar het politiek-institutionele.
[bewerk] Het keizerlijke Rome(1ste eeuw voor Christus - 5de eeuw na Christus)
[bewerk] Historiografie in de Vroege Middeleeuwen
[bewerk] Historiografie in de Hoog- en Laat Middeleeuwen
[bewerk] Historiografie in de Renaissance
[bewerk] Historiografie en de wetenschappelijke revolutie
[bewerk] Historiografie in de 19de eeuw
In de 19e eeuw verlangde de romantiek een scherp omlijnd beeld; een overzicht van een hanteerbare omvang (5de fase). Hieraan voldeed de Amerikaan Motley in 1856 met The Rise of the Dutch Republic (1555-1584). Sindsdien waren er bijna geen geschiedschrijvers meer die het nog aandurfden om een algemene geschiedenis over de hele Opstand te schrijven.
[bewerk] Historiografie in de 20ste eeuw
[bewerk] De visie van Jan Romein
De Nederlandse marxistische historicus Jan Romein (1893-1962) onderscheidde zes fasen in de beeldvorming van de geschiedschrijving:
- Het beeld van de tijdgenoot (fase van de werkelijkheid zelf)
- De tijdgenoot die na het gebeurde kan terugkijken en de gebeurtenis kan "isoleren" en daarmee dus beschrijven (fase van de gezeefde werkelijkheid)
- De epische fase van het ononderbroken geschiedverhaal (een volledig maar op zichzelf nog zinloos verhaal)
- De dramatische fase van de geschiedvoorstelling, het verhaal wordt uitgezocht, gerangschikt en naar behoren in "bedrijven" verdeeld. Pas de na-tijdgenoot kan haar geven
- Het beeld in eigenlijke zin. De bontheid van de veelsoortige overleveringen van vorige fasen worden tot enkele lijnen terug gebracht.
- De vrucht van de verwetenschappelijking van de historiografie. In plaats van het synthetische begrip treedt het analytische inzicht.
In de middeleeuwse historiografie was de kroniek, die een chronologische opsomming gaf van wat er op één bepaalde plaats gebeurde, een geliefd genre. Onder invloed van de renaissance veranderde de historiografie in de 16de en volgende eeuwen fundamenteel.
Memoralistische werken, politiek-filosofische werken en historisch-geografische werken, meestal niet door geestelijken maar door leken geschreven, zagen het licht. De boekdrukkunst maakte een brede en aanhoudende verspreiding mogelijk. Al in de 17e eeuw was de Opstand een geliefd onderwerp van historische publicaties.
Tijdgenoten gaven aan de Opstand twee betekenissen:
- strijd om de vrijheid
- strijd om de godsdienst.
Deze thema's komen ook terug bij de twee grote 17de-eeuwse schrijvers Hugo de Groot (1583-1645) en Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647). Naar Romein's model zou het hier om schrijvers uit de vierde fase gaan. Ook Jan Wagenaar (1709-1773) past nog in dit rijtje met zijn 21-delige Vaderlandse Historie.
De anti-revolutionair en conservatieve staatsman G. Groen van Prinsterer (1801-1876) zag de Opstand als godsdienstoorlog met daarin een centrale rol voor de calvinisten. Ook R.C. Bakhuizen van den Brink (1810-1865), een protestants liberaal, sloot zich hierbij aan.
Het werk van de vader van de moderne Nederlandse historiografie, de Leidse historicus Robert Fruin (1823-1899), had een ander doel. Hij benadrukte vooral dat de Spaanse regering vreemd en anti-nationaal was, en dat alle inwoners, katholieken inbegrepen, streden voor het behoud van oude rechten. Fruin introduceerde een nieuwe werkwijze: de onpartijdigheid door objectief onderzoek. Fruin kende veel navolging, wat echter niet leidde tot minder historiografische tegenstellingen. De historiografie raakte zelfs in zekere mate verwaterd.
Pieter Geyl (1887-1966) propageerde de Groot-Nederlandse gedachte, die de Nederlandse gewesten beschouwde als behorend tot één gemeenschappelijke (16de-eeuwse) stam, met één taal en één cultuur.
Daar waar R.C. Bakhuizen van den Brink nog meende dat de adel tijdens de Opstand gedegenereerd en passief geweest was werd dit door Enno van Gelder (1889-1973) ontkracht. Van Gelder ging echter zover dat hij de Opstand vergeleek met de Tweede Wereldoorlog, hetgeen de Nijmeegse hoogleraar L.J. Rogier (1894-1974) een gevaarlijke wijze van voorstellen vond.
De katholiek L.J. Rogier kwam tevens tot een herwaardering van de rol van de katholieken in de Opstand. Zo bleef de verzuiling in de geschiedschrijving bestaan en was er vaak sprake van een vorm van politieke en religieuze geschiedschrijving omtrent de Opstand.
Later werd meer de nadruk gelegd op de invloed van de wereldeconomie op de sociale en politieke processen.
De Belgische historicus Henri Pirenne (1862-1935) had in zijn Histoire de Belgique (1900-1932) vooral oog voor de stedelijke welgestelden die in zijn ogen uit louter economische overwegingen voor het calvinisme kozen. De katholieke leer had de vrije handelsuitoefening immers sterk beknot en er was een verbod op het maken van winst.
De naar Nederland uitgeweken marxist Erich Kuttner stelde in zijn Het hongerjaar 1566 (postuum verschenen in 1946) dat de wanhoop en de honger het proletariaat tot de Opstand had gedreven. Daartegenover stelde de Belgische historicus Herman van der Wee in 1968 juist dat armoede tot geestelijke afstomping, tot fatalisme en immobilisme leidt, terwijl betere levenscondities door grotere onafhankelijkheid, het individualisme en rationalisme prikkelen en de kritische instelling van de massa verscherpen.
In de tweede helft van de jaren zestig van de twintigste eeuw kwam de sociale geschiedschrijving naar boven door de opkomst van allerlei emancipatiebewegingen. Een representant hiervan is de Belgische historicus Hugo Soly, met zijn bijdrage in de Geschiedenis van Vlaanderen.
In de loop van de jaren tachtig vond de cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis in Nederland grote weerklank met een sterke invloed vanuit de Franse school van de Annales.
De Engelsman Simon Schama heeft het thema van de mentaliteitsgeschiedenis zijdelings aangesneden in zijn omstreden werk Overvloed en onbehagen. De Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw. Schama is een narrativistische geschiedschrijver. Hij bekommerde zich minder strikt om een wetenschappelijke benadering, maar wil vooral een boeiend verhaal schrijven waarbij beeldvorming niet wordt geschuwd. Schama legt bijvoorbeeld een verband tussen de strijd tegen het water en de Opstand (ondanks dat deze in Brabant en Vlaanderen is begonnen).
[bewerk] Het probleem van de synthese in de geschiedschrijving
Na de zesde fase van Jan Romein moet er eigenlijk een zevende fase komen waarin een meer wetenschappelijk verantwoord totaalbeeld ontstaat (de synthese).
Deze synthese wordt echter door een aantal factoren bemoeilijkt:
- toegenomen kennis
- meer invalshoeken (economische, sociale, internationale enz.)
- meer studies
- toegenomen specialisatie.
De Franse historicus Fernand Braudel introduceerde de gelaagd-structuralistische beschouwingswijze. Hij onderscheidt drie tijdslagen waarin de geschiedenis zich afspeelt:
- de longue durée: gebeurtenissen op de lange duur (structuren); fundamentele veranderingen die voor tijdgenoten niet of nauwelijks zichtbaar zijn
- gebeurtenissen van middellange duur die met een zekere regelmaat weerkeren (conjuncturen); deze zijn van minder belang voor de verandering van de samenleving
- gebeurtenissen van korte duur (evenementen); hierdoor wordt de loop van de geschiedenis nauwelijks beïnvloed.
Braudels concepten waren in de jaren zeventig en tachtig populair, maar ondervinden tegenwoordig steeds meer tegenwind.
[bewerk] Literatuur
- Ernst Breisach, Historiography. Ancient, medieval and modern, Chicago, 1994.
- Reginald de Schryver, Historiografie. Vijfentwintig eeuwen geschiedschrijving van West-Europa, Leuven, 1994.
- Hayden White, Metahistory. The historical imagination in nineteenth-century Europe, Baltimore, 1973.