Oudsaksische Doopgelofte
Van Wikipedia
De Oudsaksische doopgelofte stamt uit de negende eeuw en is de tekst in het Oudsaksisch waarmee de Saksen zich formeel voor hun Frankische overheersers tot het christendom moesten bekeren.
Uit taalkundig oogpunt is de tekst interessant omdat er in die periode meer bekeringsgeloftes in een Oudgermaans dialect waren met een min of meer vergelijkbare tekst. Hier worden echter specifiek drie Germaanse goden genoemd die als duivels worden voorgesteld en als zodanig afgezworen moeten worden.
Het eerste gedeelte van de gelofte waarin de oude goden (hier dus 'duivels') moesten worden afgezworen luidt als volgt:
- 1. Forsachistu diobolae?
- ec forsacho diabolae.
- 1. Verlaat je de duivel?
- ik verlaat de duivel.
- 2. end allum diobolgelde?
- end ec forsacho allum diobolgeldae.
- 2 en alle duivelsoffers?
- ik verlaat alle duivelsoffers.
- 3. end allum dioboles uuercum?
- end ec forsacho allum dioboles uuercum and uuordum, Thunaer ende Uoden ende Saxnote ende allum them unholdum, the hira genotas sint.
- 3 en alle werken van de duivel?
- en ik verlaat alle werken en woorden van de duivel, Donar en Wodan en Saxnot en al de afgoden die hun gezellen zijn.
De goden Donar en Wodan zijn ook uit andere bronnen bekend. Bij Saxnot ligt dat moeilijker. Gezien het feit dat hij hier genoemd wordt (en dus afgezworen moet worden), geeft wel aan dat hij belangrijk was voor de Saksen. Misschien betekent zijn naam zoiets als "vriend (vergelijk Nederlands 'genoot') der Saksen", maar dat is speculatie.
[bewerk] Bron
Schlosser, H.D. Althochdeutsche Literatur (Frankfurt aan de Main/Hamburg, 1970)