Vertrouwensleer
Van Wikipedia
De vertrouwensleer of vertrouwensbeginsel raakt meerdere gebieden van het recht. Hoofdregel is dat een partij mag vertrouwen op uitlatingen en uitgaan van gedragingen van de wederpartij.
[bewerk] Privaatrecht
Voor het bepalen of er een succesvol beroep kan worden gedaan op het vertrouwensbeginsel dienen alle omstandigheden van het geval beoordeeld te worden. Hierbij dient gedacht te worden aan de aard van de rechtshandeling, de deskundigheid of ondeskundigheid van de betrokken partijen, de onderzoeksplicht van partijen en de voor- en nadelen die voortvloeien uit een rechtshandeling.
Twee of meer partijen kunnen met elkaar onderhandelen om bijvoorbeeld een koopovereenkomst te sluiten, in dit geval dienen de verklaring en de wil van een partij overeen te komen. Als bijvoorbeeld de verkopende partij een verklaring aflegt, waarop door de kopende partij vertrouwd wordt, is de verkopende partij gehouden aan zijn verklaring. De redelijkheid en billijkheid hebben een beperkende werking die terughoudend dient te worden toegepast, de partij die een verklaring heeft afgelegd zal niet snel bevrijd worden van zijn verplichtingen. Diegene die vertrouwd heeft op de verklaring, maar er ook van uit ging dat deze verklaring in overeenstemming was met de wil van de verkopende partij, kan zich erop beroepen dat er een rechtshandeing tot stand is gekomen.
[bewerk] Jurisprudentie
- HR 11-12-1959 Eelman/Hin
[bewerk] Publiekrecht
De vertrouwensleer in het publiekrecht is een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Het is een materieel beginsel van behoorlijk bestuur, vernietiging van een bestreden besluit houdt in dat het bestuursorgaan een nieuw besluit dient te nemen dat anders moet luiden dan het vernietigde besluit.
Bij een beroep op het vertrouwensbeginsel dient eerst de vraag beoordeeld te worden of diegene die de toezegging doet (bijvoorbeeld een ambtenaar) dit bevoegdelijk heeft gedaan. Ten tweede dient beoordeeld te worden of de gewekte verwachtingen contra legem (Latijn: tegen de wet in) gehonoreerd kunnen worden. In de laatste plaats moet gekeken worden of diegene die vertrouwde in een nadeligere positie is komen te verkeren doordat hij heeft gehandeld naar aanleiding van de toezeggingen, dit is het zogenoemde dispositievereiste.
Indien een toezegging of gedraging van een bestuursorgaan vertrouwen wekt bij een burger, mag de burger er op vertrouwen dat het ook nagekomen wordt. Dit kan zelfs zo ver reiken dat een ambtenaar die zijn boekje te buiten gaat, een toezegging maakt die nagekomen moet worden, mits de burger te goeder trouw is. Een extra dimensie aan dit geheel is dat de burger veelal een leek is, en zich dus eerder kan beroepen op goede trouw. Hierbij dient wel gelet te worden op de hoedanigheid van de ambtenaar. Zo kan bijvoorbeeld, onder omstandigheden, geen succesvol beroep gedaan worden op het vertrouwensbeginsel bij een toezegging van een wethouder van Kunst, Cultuur en Welzijn over een bouwvergunning. Bouwvergunningsaanvragen en de behandeling daarvan vallen onder de verantwoordelijkheid van de wethouder die belast is met het bouwtoezicht, een redelijk geïnformeerde burger dient dit te weten.