Distributiebon
Van Wikipedia
Distributiebonnen worden gebruikt, indien een eerlijke verdeling van alle goederen over de bevolking noodzakelijk wordt. Heel vaak ziet men in een oorlog of andere crisissituatie, dat de aanwezige grondstoffen en/of voedsel moeten worden verdeeld, omdat anders het gevaar van hamsteren ontstaat en sommige mensen van voedsel en goederen blijven verstoken.
Om tijdens deze tijden van gebrek toch aan grondstoffen en voedsel te komen, gaat de overheid over tot de verstrekking van z.g. Distributiebonnen. Zowel in de Eerste Wereldoorlog als in de Tweede Wereldoorlog bestond in Nederland distributie, waarbij allerlei voedingsmiddelen en goederen "op de bon" waren. Ook ná de Tweede Wereldoorlog was nog een aantal jaren distributie nodig van schaarse artikelen. Gedurende de Duitse bezetting in Nederland moest men deze distributiebonnen ook gebruiken. Om aan deze bonnen te komen moest men eerst in het bezit komen van de z.g. Distributie-stamkaart. Wanneer men deze bonnen had verkregen, kon men op aangekondigde tijden de winkel bezoeken om deze producten te kopen. Deze tijden werden via de krant bekend gemaakt. Omdat iedereen op het zelfde moment zijn bonnen moest inleveren, stonden voor de winkels lange rijen. Men had geld en distributiebonnen nodig. Had men wel geld maar geen bonnen, dan kon je niets kopen. Zonder bonnen bestaat immers het distributiesysteem niet.
[bewerk] Stamkaarten
De volgende distributiebescheiden zijn tijdens de bezetting in Nederland van kracht geweest.
- Eerste Distributiestamkaart
- Tweede Distributiestamkaart
- Tabakskaart
- Textielkaart
- Servicegoed kaart
- Nieuwe bonkaart
- Lopende bonkaart
- Inlegvel
De Eerste Distributiestamkaart werd vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Nederland ingevoerd. De kaart uitwisselen met anderen (familieleden en anderen) was verboden. De Tweede Distributiestamkaart werd door de Duitse bezetter ingevoerd om de duizenden onderduikers van voedsel af te snijden. (Deze mensen zaten veelal ondergedoken, omdat zij niet voor de Duitse bezetter wilden werken in Duitsland). Wie immers geen stamkaart had, kon geen bonnen krijgen en dus ook geen voedsel en andere goederen kopen. Om aan de Tweede Distributiestamkaart te komen, moest men zich eerst bij de overheid melden met het Persoonsbewijs. Was dit in orde (er waren wel vervalsingen in omloop), dan kreeg het Persoonsbewijs en de Stamkaart een controlezegel opgeplakt. Zat men ondergedoken (deze mensen hadden veelal een vervalst Persoonsbewijs), dan kon men zich niet legaal melden en dus verkeeg men geen stamkaart en dus ook geen distributiebonnen. Gelukkig heeft het Nederlandse Verzet er voor gezorgd dat deze Duitse maatregel geen groot effect kreeg.
Op de Tabakskaart was tabak te verkrijgen. Dit was tegen het einde van de oorlog al lang geen gewone tabak meer, zoals we dat nu kennen. Door een tekort aan allerlei grondstoffen werd vaak overgegaan tot surrogaatmiddelen. Tabak was van inferieure kwaliteit en werd ook wel "bugshag" genoemd. Deze "bugshag" werd geteeld in Nederland. Op de Tabakskaart stonden de bonnen aangegeven. Zeep bestond uit klei en zand, vandaar de naam "kleizeep". Muntgeld was van zink gemaakt, schoenen van karton en papier. Ook andere zaken waren van surrogaat gemaakt. Brood (Regeringsbrood) bestond grotendeels uit aardappel- en peulvruchtenmeel, was donker van kleur en smaakte klef en vies. Op de Textielkaart was textiel te verkijgen en met de Servicegoed-kaart was servicegoed te kopen. De z.g. Bonkaarten konden Vleeskaarten, Broodkaarten, Boterkaarten, Versnaperingskaarten en Bloemkaarten zijn. Ook was er een bonkaart Algemeen.
Naast de gewone Distributiestamkaarten, bestonden ook z.g. Noodstamkaarten.
Het inlegvel was een kaart waarop stond wanneer je de volgende bonnenvellen kon afhalen. Hiervoor moest je een zegel afscheuren en die inleveren. Vervolgens werd dan op de Stamkaart en het Inlegvel aangetekend welke bonnen waren afgehaald. De inlegvellen bestonden uit K-inlegvellen en L-Inlegvellen. Dit onderscheid werd gemaakt naar leeftijd en welstand van de betrokkenen. Kinderen bijvoorbeeld hadden nu eenmaal andere bonnen (en dus ook andere inlegvellen) nodig dan volwassenen.
Gedurende de Hongerwinter (september 1944 tot/met mei 1945) waren er nog genoeg bonnen in omloop, maar er was door de Duitse blokkade geen voedsel meer in West-Nederland. Daarom trokken tienduizenden mensen vanuit de steden naar het oosten van Nederland, in de hoop nog iets te kunnen kopen. Gedurende deze tochten werden honderden kilometers te voet of per fiets afgelegd. In de Hongerwinter stierven meer dan 20.000 Nederlanders de hongerdood.