Ivan Boenin
Van Wikipedia
Ivan Aleksejevitsj Boenin (Иван Алексеевич Бунин) (Voronezj, 10 oktober 1870 - Parijs, 8 november 1953) was een Russisch prozaïst en dichter.
[bewerk] Biografie
Boenin werd geboren in Voronezj, in centraal Rusland, uit verarmde, lagere adel. Vanaf 1889 woont hij in Charkov waar hij o.m. werkzaam is als ambtenaar, bibliothecaris en assistent-redacteur van Orlovskiy Vestnik, een plaatselijke krant. Daarna woont hij afwisselend in Moskou en Sint Petersburg. In 1891 publiceerde hij zijn eerste korte verhaal in Russkoye Bogatstvo, het literaire tijdschrift van N.K. Michailovsky. Tien jaar later, in 1901 publiceerde hij zijn eerste bundel gedichten onder de titel Listopad, die zeer gunstig werd ontvangen door de Russische critici. Hij raakte bevriend met Anton Tsjechow met wie hij een correspondentie voerde. Daarnaast onderhield hij vriendschappelijke contacten met Lev Tolstoj en Maxim Gorki.
Voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog maakt Boenin enkele reizen naar o.m. Ceylon, Palestina, Turkije en Egypte. Na de Russische Revolutie in 1917 verliet hij Moskou en vluchtte hij via Odessa naar Grasse in Frankrijk. Als balling schreef hij enkel nog over Rusland. In 1933 kreeg hij als eerste Russische schrijver de Nobelprijs voor de literatuur toegekend voor Het leven van Arsenjev, een sterk autobiografische roman die handelt over het leven van de verarmde adel in Rusland rond 1900.
Ondanks zijn grote afkeer van het fascisme bleef Boenin tijdens de Tweede Wereldoorlog in Grasse. Hij had enige tijd een Joodse onderduiker in huis. Na de oorlog begon Boenin zich te interesseren voor Sovjet-literatuur en maakte hij plannen om terug te keren naar Rusland. In 1953 overleed hij echter aan een hartaanval in Parijs. Zijn boek over zijn vriend en voorbeeld Anton Tsjechow heeft hij niet meer kunnen voltooien.
[bewerk] Literaire werk
Boenin verwierf het meest bekendheid met zijn korte verhalen, waarvan Het Einde van de Wereld, Mitja's liefde, Antonovs appels en Een Heer uit San Franscisco wellicht de bekendste zijn. Daarnaast schreef hij dagboeken, reisverslagen en gedichten, en maakte hij vertalingen van o.m. de poëzie van Byron, Tennyson, Musset, Coppé en Longfellow ('The Song of Hiawatha'). Voor deze laatste vertaling ontving hij de prestigieuze Poesjkin-prijs.
Boenin wordt beschouwd als een van de laatste belangrijke representanten van de grote 19e-eeuwse Russische verhaaltraditie. Zijn werk kenmerkt zich door een opmerkelijke fijngevoeligheid en, volgens sommigen, een zekere sentimentaliteit. Echter, met name in zijn latere werk verandert dit enigszins. Hoewel de verfijning en elegantie nadrukkelijk aanwezig blijven, vinden ook moderne elementen een plaats in zijn werk. Boenins werk wordt vaak vergeleken met het proza van Toergenjew, Tolstoj, Tsjechow en Proust. Zijn invloed op schrijvers na hem is echter beperkt gebleven. Voor hen die zijn werk kenden en bewonderden bleef hij een grootheid uit een voorgoed verdwenen tijdperk.