Jan-Frans Van De Velde
Van Wikipedia
Jan Frans Van De Velde (Boom, 8 september 1779 – Gent, 7 augustus 1838) was een Belgisch bisschop van Gent van 1829 tot 1838.
Van de Velde was de zoon van een onbemiddelde ambachtsman. Hij kreeg zijn opleiding in het College van Merksem en het Grootseminarie van Antwerpen. Zijn studies werden betaald door weldoeners en werden door de opheffing van het Antwerps Grootseminarie vroegtijdig afgebroken. Zijn intellectuele kennis was dan ook zeer beperkt.
Van De Velde werd priester gewijd in 1802 te Emmerik in Duitsland. In 1803 werd hij onderpastoor van Sint-Laurentius te Antwerpen. In 1813 werd hij pastoor in Ruisbroek en in 1820 pastoor in Edegem. Op 13 april 1825 werd hij deken van Lier.
Hij was een toegewijde parochiepriester die zeer geliefd was bij zijn parochianen om zijn eenvoud en beminnelijkheid. Door een regeringsgezinde uit Lier werd hij ooit omschreven als een bescheiden en verdraagzaam man en, wat zeldzaam is bij een priester, voorstander van het (openbaar) middelbaar en lager onderwijs.
Van de Velde weigerde eerst het hem aangeboden bisschopsambt te aanvaarden. Hij werd onder druk gezet door aartsbisschop François de Méan en stemde uiteindelijk toe. Op 18 mei 1829 werd hij tot bisschop van Gent benoemd en gewijd op 8 november 1829 door de bisschop van Doornik Jean Joseph Delplancq. De plechtigheid vond plaats in de Sint-Baafskathedraal. Zijn wapenspreuk was Auxilium meum a Domino (Mijn hulp komt van de Heer).
In Gent was de stichter van de jozefieten, Constant Van Crombrugghe, de belangrijkste raadgever van de nieuwe bisschop. Van De Velde werd meteen beïnvloed door zijn nieuwe omgeving en verleende zijn steun aan de katholieke oppositiebeweging tegen de regering van Willem I.
Bij het uitbreken van de Belgische Revolutie in 1830 nam Van De Velde een afwachtende houding aan. Sneller dan zijn andere collega’s echter schaarde hij zich achter het nieuwe bewind dat steunde op het unionisme, het bondgenootschap tussen liberalen en katholieken. Van De Velde gaf toestemming om in zijn bisdom, wat toen nog Oost- en West-Vlaanderen omvatte, negen priesters te verkiezen tot lid van het Nationaal Congres. In hun politieke stellingname werden ze volledig vrijgelaten, mits zij de vrijheid van de kerk verdedigden. Dit laatste gebeurde met kracht en de meeste priesters namen in de grondwetgevende vergadering zeer geavanceerde standpunten in. Ze kantten zich tegen de instelling van een aristocratische Senaat en spraken zich uit voor een ruime toekenning van het stemrecht. Zij kozen de kant van het volk en niet die van de aristocratie.
Het gebeuren rond de Belgische Revolutie bracht een groep van jonge, progressieve clerici op het voorplan. De voornaamste woordvoerders waren Désiré Verduyn en J.J. De Smet, beiden lid van het Nationaal Congres. Hun invloed op de bisschoppelijke administratie nam snel toe. Er tekende zich geleidelijk aan een nieuwe fractievorming af binnen de Gentse clerus. De vroegere regeringsgezinde groep rond De Meulenaere verloor alle krediet. Binnen de zegevierende kerkelijke oppositiebeweging uit de vorige jaren kwam een opsplitsing tot stand tussen progressieve liberaal-Katholieken en conservatieve ultramontanen.
De basisbeginselen van het politiek liberalisme dat in grote mate gestalte gaf aan de nieuwe Belgische staat werd aanvaard door de liberaal-Katholieken. Deze clerici waren bereid kerkelijke vrijheid tot stand te brengen in het kader van algemene vrijheid: La liberté en tout et pour tous! Zij aanvaardden een verregaande scheiding tussen Kerk en Staat. Rond 1830 waren veel liberaal-Katholieke priesters in de ban van de Franse apologeet Hughes Félicité Robert de Lamennais. Zij waren ook ontvankelijk voor het anti-rationalistisch filosofisch systeem, de zogenaamde filososfie van de sens commun die door Lamennais werd ontwikkeld en die zich als totale verandering van de kerkelijk apologetiek aandiende.
Bij het verschijnen van de encycliek Mirari Vos op 15 augustus 1832, waarin de politieke opvattingen van Lamennais werden veroordeeld, werd Van De Velde onder druk gezet door de ultramontanen om het mennaisistisch filosofieonderwijs te vervangen door de traditionele Leuvense filosofie.
Het kerkelijk tijdschrift Mémorial du clergé werd in 1833 opgericht door de ultramontanen. Toen door deze laatste geweigerd werd een positieve instemming met de grondwet te formuleren besliste Van De Velde dit kerkelijk tijdschrift op te heffen.
Van De Velde onderging steeds meer de invloed van de liberaal-Katholieke fractie. De ultramontanen waren sterk gediscrediteerd door hun stellingname en ze konden nauwelijks voordeel halen bij de uitvaardiging van de encycliek Singulari Nos op 25 juni 1834, die het filosofisch systeem van Lamennais veroordeelde. Van De Velde bleef echter meer en meer steun verlenen aan de liberaal-Katholieken. Vanaf 1835 werd de gezondheidstoestand van Van De Velde zeer slecht. Hij had al enkele malen een beroerte gehad.
Er ontbrandde een strijd om de opvolging van Van De Velde. In 1836 was hij nagenoeg volledig verlamd en in maart 1837 vroeg hij om in zijn functie te worden ontheven. Beslist werd een coadjutor aan te stellen. Van De Velde raadde toen zijn vicaris-generaal Guillaume De Smet aan. De Smet behoorde tot de liberaal-Katholieke factie. Dit was voor de meeste instanties onaanvaardbaar. Er ontstond enige verwarring toen werd getracht een opvolging voor Van De Velde te regelen. Van De Velde overleed op 13 september 1838. Louis Jozef Delebecque werd zijn opvolger.
Van De Velde was slecht voorbereid om het politieke kluwen te ontwarren. Als goede zielenherder heeft hij toch duidelijk eigen accenten gelegd. Hij was van oordeel dat een bisschop volksgebonden moest zijn, dat hij moest openstaan voor de noden van het volk.
Voorganger: Vakant |
Bisschop van Gent 1829-1838 |
Opvolger: Lodewijk-Jozef Delebecque |