Microhydromys richardsoni
Van Wikipedia
Microhydromys richardsoni IUCN-status: Gevoelig |
|||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||
|
|||||||||||||
Soort | |||||||||||||
Microhydromys richardsoni Tate & Archbold, 1941 |
Microhydromys richardsoni is een knaagdier uit het geslacht Microhydromys dat voorkomt in de bergen van Nieuw-Guinea. M. richardsoni is het kleinste inheemse knaagdier op Nieuw-Guinea (ongeveer net zo groot als een huismuis). Vergeleken met andere Hydromyini komt de soort vrij laag in de bergen voor. Zijn nauwste verwant is waarschijnlijk Microhydromys musseri, die, ondanks dat hij in hetzelfde geslacht geplaatst wordt, duidelijk van M. richardsoni verschilt.
Er zijn slechts vijf exemplaren bekend:
- Het eerste, het holotype (AMNH 152079), is op 16 maart 1939 gevangen bij de Idenburg-rivier in Irian Jaya, op 850 m hoogte.
- De tweede, AMNH 198790, is op 21 oktober 1967 gevangen bij Wanuma in Adelbert Range van Madang Province (Papoea-Nieuw-Guinea).
- Een derde exemplaar, BBM-NG 60202, is in een droge Eucalyptus-savanne gevangen bij Sirinumu Dam in het Sogeri-gebied van de Papoea-Nieuw-Guinese Central Province.
- Een ander exemplaar, AM M 14166, is gevangen op 18 september 1979 op 1450 m hoogte op Mount Sisa in Southern Highlands Province.
- Het laatste exemplaar, BBM-NG 105829, is op 5 mei 1980 gevangen op 1500 m hoogte in het Telefomin-gebied van Sandaun Province.
Deze vijf exemplaren variëren significant (zie onder), zodat het nog onduidelijk is of deze tot meerdere, nauw verwante soorten horen of dat deze soort heel variabel is. Het enige wat er van voortplanting bekend is, is dat BBM-NG 105829, een vrouwtje, paringsbereid was toen ze op 5 mei 1980 werd gevangen. Alle exemplaren behalve BBM-NG 60202 zijn gevangen in regenwoud, de meeste in een snap trap (lijkend op een gewone muizenval).
De soort is genoemd naar W.B. Richardson, die het holotype heeft gevangen.
[bewerk] Beschrijving
|
M. richardsoni verschilt op een groot aantal punten van M. musseri: hij is kleiner; er is geen kleurpatroon; er zitten groeven in de bovenvoortanden; het palaat is minder concaaf; de schedel is relatief smaller; de eerste bovenvoortand is meer naar voren gericht; er zit geen posterior cingulum op de eerste onderkies. Zie het artikel over Microhydromys voor de kenmerken die deze twee zo verschillende dieren delen.
Flannery (1989) vergeleek de vier toen bekende exemplaren (BBM-NG 105289 is pas later in de collecties van het Bernice P. Bishop Museum gevonden). AMNH 198790 heeft een witgevlekte staartpunt van 35 mm, terwijl het holotype er één van 10 mm heeft. BBM-NG 60202 heeft een witte staartpunt van 37 mm. Ook heeft dit exemplaar onregelmatige bruine vlekken op de rug. Het vierde exemplaar, AM M 14166, verschilt het meest van de andere exemplaren. De nasalen zijn langer en de mastoïden smaller dan bij de andere exemplaren (zie tabel). Ook loopt het palaat niet nog een stuk door achter de tweede bovenkies. Verder zit er een witte vlek op de keel. De witte staartpunt is 25 mm lang, en nog eens 30 mm is witgevlekt. Dit was echter het enige vrouwelijke exemplaar dat Flannery had, zodat hij niet wist of deze verschillen niet door seksueel dimorfisme konden worden verklaard. Flannery (1995) rapporteerde over het vijfde exemplaar (ook een vrouwtje), maar gaf verder geen informatie over de kenmerken van dat dier.
M. richardsoni heeft anders dan veel andere Hydromyini een korte, fijne vacht. De rugvacht is grijsbruin, terwijl de buikvacht wat lichter en korter is. Ook de oren zijn grijs. De smalle handen en voeten zijn bedekt met korte, spaarzame donkere haren. De staart is bijna zwart, met een witte punt van 10 mm. Per centimeter zitten op de staart 15 rechthoekige schubben. De haren op de staart zijn fijn, donker en kort (ongeveer 1,5 schub lang).
De korte, brede schedel lijkt oppervlakkig op een miniatuurversie van Hydromys of Parahydromys. De bek is kort en breed. De interorbital is niet "samengedrukt". De braincase is breed en groot. Het palaat is ongeveer net zo groot als bij Pseudohydromys. M. richardsoni heeft vrij lange palatale foramina, net als Leptomys maar anders dan Hydromys. De bullae zijn naar verhouding groter dan bij alle andere Hydromyini. De zygomatische plaat lijkt op die van Hydromys en Pseudohydromys. De nasalen zijn niet verkort. M. musseri heeft net als de meeste Hydromyini (behalve Leptomys en Pseudohydromys) het primitieve cephalische slagaderpatroon, waarin het stapediaal foramen zeer klein is en waarin de stapediale slagader alleen bloed vervoert naar het oor, terwijl het orbit en de bovenkaak bloed ontvangen via een verbinding met de interne carotide. Het is onbekend of M. musseri dit kenmerk ook heeft.
In de bovenvoortanden zit een groef, die de voorkant verdeelt in een derde deel aan de buitenkant en twee derde aan de binnenkant. Deze groef is uniek binnen de Hydromyini, maar komt ook voor in een aantal andere niet-verwante knaagdieren, zoals goffers, Mus en Tateomys. De derde kies is verdwenen, zoals bij alle Hydromyini behalve Leptomys. De kiezen zitten verder van elkaar dan bij Parahydromys en Hydromys.
Tate & Archbold (1941) geven nog een aantal kenmerken voor het holotype die niet in nevenstaande tabel zijn opgenomen: breedte van de bek (voor de zygomatische plaat): 4.2 mm; kleinste interorbitale breedte: 4.4 mm; grootte palatale foramina: 2.5 x 1.5 mm; diastema (afstand tussen hoektanden en kiezen): 5 mm; grootte bullae: 3.8 x 2.9 mm.
{{{afb_links}}} | Soorten van Microhydromys | {{{afb_rechts}}} |
---|---|---|
Microhydromys musseri - Microhydromys richardsoni |
[bewerk] Literatuur
- Flannery, T.F. 1989. Microhydromys musseri n. sp., a New Murid (Mammalia) from the Torricelli Mountains, Papua New Guinea. Proceedings of the Linnean Society of New South Wales 111(3):215-222.
- Flannery, T.F. 1995. Mammals of New Guinea. Chatswood, New South Wales: Reed Books, 568 pp.
- Musser, G.G. & Carleton, M.D. 2005. Superfamily Muroidea. In Wilson, D.E. & Reeder, D.M. (eds.). Mammal Species of the World. 3rd ed.
- Tate, G.H.H. & Archbold, R. 1941. Results of the Archbold Expeditions. No. 31. New rodents and marsupials from New Guinea. American Museum Novitates 1101:1-10.