Romeinse handel
Van Wikipedia
Deze pagina is buiten gebruik genomen
Hier is mogelijk ook een meer gedetailleerde reden voor verwijderingsnominatie te vinden. Het is mogelijk dat de tekst met toestemming van de auteur of van een andere bron gekopieerd is, maar dat dit niet duidelijk gemaakt is bij het aanmaken van dit artikel. Indien dit het geval is, kaart dit dan a.u.b. aan op de overlegpagina van dit artikel en op de betreffende verwijderlijst. Als je een auteursrechtvrije invulling voor deze pagina weet, aarzel dan vooral niet en vervang deze tekst door jouw bijdrage. Vergeet deze pagina dan niet van de verwijderlijst te halen! Als het artikel dusdanig is verbeterd en aangepast dat het wel binnen Wikipedia past, kan dit sjabloon verwijderd worden. Geef dit aan op de lijst door het toevoegen van de reden. (↓) |
Dit artikel is nog niet gereed voor Wikipedia
Dit artikel voldoet nog niet aan de conventies van Wikipedia. Om die reden is het geplaatst op de lijst van pagina's die na twee weken misschien verwijderd worden, waar het na afloop van deze termijn opnieuw geëvalueerd wordt.
Pas als het artikel zo is verbeterd en aangepast dat het wel binnen Wikipedia past, kan dit sjabloon verwijderd worden. Geef dit aan op de lijst door het toevoegen van de reden. (↓)
[bewerk] handel ten tijde van het romeinse rijk
Behalve het alfabet brachten de Romeinen nog iets nieuws in de veroverde gebieden in Europa: munten. Voor de Romeinse tijd waren er geen munten, toen was er alleen ruilhandel. Maar de Romeinen hadden geld nodig om hun enorme legers te betalen. Aan het einde van de republiek diende de munt niet alleen als betaalmiddel, maar ook als propagandamiddel. Daarom lieten de keizers zichzelf op de munten slaan. Dat blijkt uit munten met de beeltenis van Augustus erop. De munt met de laagste waarde heette de "as". Daarna kwamen de "dupondius"(=2 as) , de "sestertius"(=4 as), de "denarius"(=16 as) en ten slotte de "aureus"(was 100 as waard).
De enorme groei van het Rijk zou de handel positief hebben beïnvloed dankzij het aanleggen van een uitgebreid wegennet, dat in de eerste plaats bedoeld was voor een snelle troepenverplaatsing. De handelaars kregen toestemming om hun goederen over deze wegen te vervoeren. Zodoende konden de handelaren sneller en op een veiligere manier bij hun bestemming komen. Ook het vervoer via de waterwegen nam sterk toe met het rijzen van “Rome’s ster”.
De hoofdstad van het Rijk mocht een indrukwekkende aanblik hebben, maar er was niet voldoende handel om iedereen te kunnen voorzien van een eigen inkomen. De handelaren die werk hadden, moesten delen afstaan voor de belasting. Zo moest men in sommige provincies een denarius betalen als ze zout of peterselie verkochten. Veel mensen in het Rijk waren dan ook afhankelijk van de gratis graanvoorziening. In Rome was dat al ongeveer driekwart van de bevolking. Als in Egypte de graanoogsten tegenvielen, begon het volk het bestuur te bekritiseren, of in opstand te komen. Dat konden de meeste keizers niet riskeren dus betaalden ze het graan uit eigen zak. Ook was er een stadsprefect in de stad, die als taken had toezicht houden op de vleesprijs en op de discipline tijdens de spelen. Doordat er toezicht werd gehouden op de vleesprijs voorkwam de keizer dat het volk begon te morren omdat de prijzen voor het vlees te hoog waren. De stadsprefect moest dan ook alleen verantwoording afleggen bij de keizer zelf. Er waren in Rome ongeveer 150 handelscoöperaties. Maar de handel was hectisch. Vele handelaren deden niet meer dan overleven. Maar een enkeling maakte fortuin.
De lening op grote risico's was een van de vele gewoonten die de Romeinen geërfd hebben van de Grieken en het Nabije Oosten. Maar waar de Grieken de lening aan een handelsvloot beschouwden als een commerciële daad, zagen de Romeinen er alleen maar een geldbelegging in. Als de reis goed verlopen was moest de kapitein de som terugbetalen vermeerderd met een intrest van ongeveer 33 procent.
De expansie van het keizerrijk had als gevolg dat handelaars in contact kwamen met leveranciers uit ver afgelegen streken. Als zij hun goederen naar Rome stuurden liepen zij het risico slachtoffer te worden van storm, piraterij of dieven of van niet betaald te worden. Die leveranciers hadden er alle belang bij hun goederen in eigen land te verkopen. Om deze handelaars ertoe aan te zetten toch met Rome handel te drijven bedacht men een nieuwe manier van betalen. De aankoopprijs moet voortaan geregeld zijn zodra de goederen geladen zijn. Zo was de verkoper er zeker van dat hij betaald werd. Het risico van verlies was voor de Romeinse koper. In sommige contracten werd een clausule toegevoegd waarbij de verkoper het risico op zich nam. De prijs van de goederen werd overeenkomstig verhoogd. De verkoper droeg dus het risico tegen de betaling van een bepaald bedrag.
De aanvoer van graan was van kapitaal belang voor de stad Rome, eerst uit Sicilië, later uit Egypte. De bestuurders van de stad wilden de controle op de graanhandel bewaren uit schrik voor hongersnood. De graanhandel genoot daarom van enkele voordelen, ook omdat de stad Rome in een jaar ongeveer 400.000 ton graan nodig had. Het leger had “maar”100.000 ton per jaar nodig, maar dit was dan maar de eerste behoefte voor het leger. Ook had het leger voor één legioen al 54.000 kalfshuiden nodig. Ze hadden de kalfshuiden bijvoorbeeld nodig voor tenten. Echter niet alles hoefde van ver te komen om de behoeften van het leger te voorzien. Er waren ook producten nodig die uit de provincie zelf kwamen. Veel gebieden waarin het leger in gestationeerd waren profiteerden dan ook van de behoeften van het leger.
Onder de republiek was de senaat verplicht, tegen zijn zin in, om de lading van de militaire transporten aan burgers af te staan. Maar omdat de Romeinse vloot door de grootte van het Rijk niet meer in staat was zelf in alle transporten te voorzien, probeerde de senaat handelaren aan te trekken door de staat borg te laten staan voor alle schade aan de transporten van levensmiddelen die voor de troepen bestemd zijn.
Omdat de vloot en met name het leger zo groot was kon er betrekkelijk veilig goederen worden vervoerd, over de zee en rivieren en over het land. Niet alleen was er vrede in het rijk, ook was een groot gebied gestabiliseerd.
Handel in die tijd mocht dan redelijk veilig zijn, makkelijk was het niet. Transport over land was erg traag en duur. Men moest bijna alle zware goederen ter plekke verkopen of over water vervoeren. Bijvoorbeeld: een ossenwagen met 12 man om de ossen te leiden deed er 12 dagen over om een olijfpers 80 km te vervoeren. Als graan op deze manier zou worden vervoerd, dan zou de prijs elke 500 km verdubbeld zijn. Als je een schip wilde laten bouwen van ongeveer 400 ton dan zou je tussen de 250.000 en 400.000 kwijt zijn. Als je het schip dan nog eens met graan wilde bevrachten dan kostte dan je 185.000 sestertiën. Voor dat geld zou een legioen een maand lang gevoed kunnen worden.
Omdat de troepen bevoorraad moesten worden, werden de grenzen langs de rivieren getrokken, zodat bevoorrading makkelijker was. Om dezelfde reden lagen ook de nieuwe steden langs de rivieren. Verder lagen de belangrijkste handelsroutes geheel op rivieren en op zee. Als de schepen aankwamen dan losten ze hun goederen, die naar stapelplaatsen werden vervoerd. Dat zijn plekken waar de goederen tijdelijk worden opgeslagen.
Met de stapelgoederen kwamen ook de luxeartikelen, aardewerk van hoge kwaliteit, lampen en glas- en metaalwerken. Toen de vraag daarvan toenam kwam de productie dichter bij de klant te liggen. De handelsrisico’s hadden tot gevolg dat alleen zeer winstgevende luxeartikelen van buitenaf werden ingevoerd, zoals ivoor uit Oost-Afrika en wierook en mirre uit Zuid-Arabië.
In de derde eeuw werd de economie van het Romeinse Rijk verstoord door invasies in het noorden en oosten. De invallers ontwrichten markten en handelsroutes. Het was voor een keizer altijd al een probleem om de verdediging van het Rijk te betalen. Maar de invallen zorgden ervoor, tezamen met het feit dat de keizers de trouw van de legioenen wilden kopen, dat er nog grotere financiële problemen ontstonden.
Om het belastinggeld te laten vermeerderen liet de keizer er meer geld erbij slaan van dezelfde hoeveelheid edelmetaal. Daardoor verloren de munten hun waarde met het stijgen van de prijzen. Zo ontstond er een vicieuze cirkel van geldontwaarding en inflatie. Op een gegeven ogenblik bevatte munten die eerst voor 90% zilver waren nog maar nauwelijks zilver. Op sommige plekken in het Rijk bedroeg de inflatie 1000%. Veel mensen vertrouwden de munten niet meer: ze wilden uitbetaald krijgen in kleding en voedsel. Daardoor waren de keizers gedwongen om deze producten uit de provincies te halen, waardoor de economie weer verslechterde.
Pas ten tijde van Diocletianus werd de handel weer hersteld. Alleen kon hij niet de inflatie voorkomen. Hij introduceerde een nieuwe munt en stelde controleposten in, maar de prijzen bleven stijgen. Constantijn betaalde grote bedragen aan enkele Skythische en Sarmatische stammen om hun trouw en vredelievendheid. Deze subsidies verhoogden echter de toch al enorme rijksuitgaven, waar Constantijn en zijn voorgangers niets aan hadden gedaan.
Het aantal belastingen nam toe, maar dit had belastingontduiking tot gevolg. Constantijn wilde de Perzen aanvallen om te kijken of hij een oplossing voor de economische problemen kon vinden in de schatkist van de Perzische koning. Maar zover is het nooit gekomen, want hij stierf voordat hij zijn plannen ten uitvoer kon brengen.
Binnen het Rijk werden verschillende producten gehandeld. Enkele staan in het bovenstaande verhaal zoals graan. Maar ook werden er mineralen, - zoals goud, zilver, ijzer en marmer – producten van landbouwproducten, –zoals wijn en olijfolie – glas, aardewerk, hout, textiel en slaven verhandeld binnen het Rijk. Maar de Romeinen kochten ook dingen van buiten hun gebied. Zo kwam er amber uit het huidige Denemarken en Litouwen, huiden uit Polen en Rusland. Ook koren, honing, wijn en ijzer werden uit het huidige Rusland geïmporteerd. Zijde kwam van China, verschillende metalen uit Irak. Parfum, specerijen en stoffen kwamen uit India, ivoor uit Oost-Afrika, slaven uit Midden-Afrika en Germanië. Ten slotte werden er nog wilde dieren geïmporteerd uit Ierland, Schotland en Midden-Afrika. Die dieren waren uiteindelijk bestemd voor arenagevechten, maar als het dier mooi of exotisch was werd het beest getraind en werd er vervolgens mee gepronkt voordat ze werden afgeslacht. Slaven hadden het slecht als ze in de mijnen of op het land moesten werken, velen stierven daar al op een redelijk jong leeftijd. Maar als ze bij hun heer woonden konden ze het goed hebben.