Antistof
Van Wikipedia
Een antistof (antilichaam of immunoglobuline) is een eiwit dat een belangrijke rol speelt in de afweer tegen ziekteverwekkers en sommige soorten gifstoffen. Ieder individu maakt een grote collectie verschillende antistoffen. Elke antistof heeft zijn eigen specifieke, unieke structuur waaraan het kan hechten. Een stof (vaak een eiwit) met een structuur waaraan een antistof kan hechten wordt een antigeen genoemd. Antistoffen kunnen een gifstof onschadelijk maken door eraan te hechten en daardoor de schadelijke werking te blokkeren. De gifstof is dan geneutraliseerd. Antistoffen kunnen ook ziekteverwekkende organismen (pathogenen) onschadelijk maken. Elk ziekteverwekkend organisme, virus, bacterie of grotere cel, heeft in principe antigenen op zijn oppervlak waaraan antistoffen kunnen binden. Daarna kunnen de onderstaande mechanismen ervoor zorgen dat de ziekteverwekker onschadelijk gemaakt wordt. De manieren waarop dat kan gebeuren, worden bepaald door de structuur van de antistof.
De antistof heeft een Y-vormige basisstructuur met twee identieke toppen. Deze toppen bevatten het variabele deel, d.w.z. het deel dat verschilt tussen verschillende antistoffen en dat de antistof zijn vermogen geeft om specifiek aan een bepaalde structuur te hechten. Het pootje van de Y is het constante deel en dient als handvat voor andere onderdelen van het afweersysteem. De twee identiek toppen maken dat een antistof het antigeen waaraan het hecht doet samenklonteren.
Antistoffen worden gemaakt door plasmacellen (witte bloedcel). Elke plasmacel kan maar 1 soort antistof maken. Deze antistof komt via exocytose in het lichaam. Hier kan het zich aan het antigeen binden waar het precies op past.
De gevolgen van het binden van antistoffen aan de antigenen van het het pathogeen kunnen zijn:
- Vervorming of afscherming van belangrijke onderdelen van het pathogeen of samenklontering van de pathogenen. Hierdoor verliezen de pathogenen hun gevaarlijke werking.
- De vorming van een aanhechtingsplaats voor andere eiwitten (complement) die gezamenlijk een structuur kunnen vormen die gaten maakt in de celmembraan van een cellulaire ziekteverwekker, waardoor deze ziekteverwekkende cel uiteen valt.
- De antistoffen werken als een soort handvatten, waardoor fagocyten ("eetcellen" zoals macrofagen) zich aan het pathogeen kunnen hechten en vervolgens het pathogeen, d.m.v. fagocytose, in zich op kunnen nemen en kunnen afbreken.
De resten worden vervolgens opgeruimd door het lichaam.
Een antistof tegen een giftige stof wordt ook wel een antigif genoemd.