Geschiedenis van achternamen in Nederland
Van Wikipedia
De geschiedenis van achternamen in Nederland gaat over de vroegere Nederlandse gebruiken ten aanzien van achternamen en de wijze waarop achternamen werden ingevoerd in de Napoleontische tijd.
Tot enkele eeuwen geleden waren achternamen in Nederland niet gebruikelijk, tenzij bij adellijke personen die er belang bij hadden hun afstamming via de achternaam te laten vastleggen. Omdat alleen een voornaam, voor de herkenning van de persoon vaak niet voldoende was, werd daar dan een toevoeging aan gegeven die aangaf welke Jan of Marie dan bedoeld werd. De aard van deze toevoeging varieerde van regio tot regio. In veel streken werd hier het zogenaamde patroniem toegepast, een aanduiding die op de naam van de vader was gebaseerd. Jan, de zoon van Willem, werd dan Jan Willems, en Jan, de zoon van Hendrik, Jan Hendriks. In andere streken werd de naam van de boerderij (toponiem) waar men woonde of een aanduiding van een eigenaardigheid of het beroep van de persoon genomen.
In grotere plaatsen was echter ook naam plus patroniem niet voldoende om iemands identiteit uniek vast te stellen, en hier kwam de gewoonte om een familienaam te nemen. Na verloop van tijd hadden in de steden (waar bijvoorbeeld meerdere wevers woonden zoals in Gent of Ieper) en in dichtbevolkte streken (zoals West-Nederland) de meeste mensen wel familienamen. In andere streken (zoals Groningen en Friesland) waren ze echter buiten de steden een zeldzaamheid. Daar hadden bijvoorbeeld alleen de hogere lagen een familienaam, of zelfs alleen de immigranten vanuit streken met familienamen. Bovendien was de overerving van familienamen vaak onregelmatig - in het algemeen kreeg men de familienaam van de vader, maar soms ook die van de moeder of een van de grootouders. Ook kwam het voor dat na een aantal geslachten de familienaam werd gewijzigd of verdween.
In Oost-Nederland werden huisnamen als achternaam gebruikt. Daar heette men naar de boerderij waar men woonde. Zolang de boerderij van vader op zoon overgaat, lijkt dat op een erfelijke geslachtsnaam. Maar de achternaam verandert als men verhuist, bijvoorbeeld om in te trouwen op een andere boerderij. Deze gewoonte wordt in bepaalde gebieden, zoals in Winterswijk, nog steeds gehanteerd. Mensen zijn daar beter bekend bij hun boerderijnaam dan bij hun officiële achternaam. Die namen eindigen vaak op 'ink'. Die uitgang is ook terug te vinden in het woord enk. Daarmee wordt de bij de boerderij behorende es bedoeld, een hoger gelegen akker. Soms is zelfs een combinatie van achternaam en boerderijnaam mogelijk, zoals Leferink op Reinink, Busger op Vollenbroek en Scholte op Reimer. Het achtervoegsel '-ink', '-ing' of '-inga' betekent in het Saksisch ook zoon, zodat 'ink' namen zoals Udink (zoon van Udo) als een gewoon patronymicum kunnen worden gezien.
Om eenheid in de systemen te krijgen, werd in de Napoleontische tijd (1799-1815) besloten dat iedereen die nog geen achternaam had er één moest kiezen, en dat achternamen altijd van vader op kind zouden overgaan. Vaak werd toen een naam ingevuld van waar men afkomstig was. Zo ontstonden onder andere Van Brabant, Van Geel, Van Holsbeeck, Van Aken, Van Brussel... Ook werden veel (afleidingen van-) ambachten of beroepen toen vastgelegd in een achternaam, want zo was men immers bekend: De Wachter of Wachters, De Wever, Cuypers de Volder, Smids...
Aanvankelijk was dit bevel zonder veel daadwerkelijke effectiviteit, maar met de invoering van de burgerlijke stand (18 november 1811) werd het dan toch menens, al werden gedurende geruime tijd nog 'vergeten' mensen van een achternaam voorzien. Vooral bij gehuwde vrouwen kwam het aanvankelijk wel voor dat men niet precies wist welke achternaam in een akte moest worden vermeld omdat bijvoorbeeld de vader en/of de eventuele broers al voor 1811 waren overleden en nog geen familienaam hadden gehad of omdat ze te ver weg woonden om precies te weten welke achternaam zij hadden aangenomen. Vaak werd dan gewoon een achternaam verzonnen die in de volgende akte vervolgens weer een andere kon zijn of men noemde slechts het patroniem van de vader zoals dat voor 1811 meestal gebruikelijk was geweest. De onvrede met de dwang komt tot uitdrukking in namen als Boterkop, Platvoet, Armoedzaaier, Poepjes, Kloot, Naaktgeboren en Zondervan ('van' is een oudfrans woord voor 'naam').
Vanaf deze datum was het zo dat een kind altijd de achternaam van de vader kreeg (als er geen vader bekend was, de vader wenste het niet te erkennen, of de moeder wenste de erkenning tegen te houden, kreeg het kind de naam van de moeder). De burgemeester heeft het voorrecht een naam te kiezen van een vondeling. Het was de gewoonte dat een getrouwde vrouw de achternaam van haar man voerde, echter officieel veranderde haar naam niet en hield ze haar 'meisjesnaam'.