Joodsche Raad
Van Wikipedia
De Joodsche Raad was een op last van de Duitse bezetter in februari 1941 in het leven geroepen Joodse organisatie die de Joodse gemeenschap in Nederland moest besturen. Hij werd opgericht als 'Joodse Raad voor Amsterdam' maar kreeg al snel de bevoegdheid over geheel Joods Nederland. Via deze raad gaf de bezetter bevelen door aan de Joodse gemeenschap en haar leiders. De Joodsche Raad werd zo het doorgeefluik van de anti-Joodse maatregelen. In september 1943 werd de leiding van de Joodsche Raad zelf naar het concentratiekamp Westerbork afgevoerd, en hield de raad de facto op te bestaan.
Inhoud |
[bewerk] Inleiding
Onder het voorzitterschap van mr. L.E. Visser, president van de Hoge Raad der Nederlanden, zag in december 1940 de Joodsche Coördinatie Commissie het licht. Dit orgaan zou de overkoepeling van het Joodsche leven in Nederland worden, toen dit leven onder de bedreigende doem der Duitse bezetters een ongewisse toekomst tegemoet ging. Deze Commissie werd uit vrije wil en zonder enige bemoeienis met de Duitse bezetter opgericht. De leiding der Commissie vermeed consequent elk contact met de Duitse bezetter en stelde zich op het standpunt dat de Nederlandse Joden aangewezen waren op de bescherming van de Nederlandse overheid.
Lang heeft deze Commissie niet gefunctioneerd, ruim een maand later zag de Joodsche Raad het licht. Toch kan de Joodsche Coördinatie Commissie als de voorloper van de Joodsche Raad worden beschouwd - al was het alleen maar omdat een van de beide voorzitters van de Joodsche Raad, prof. dr. David Cohen, deel uitmaakte van het bestuur van de Commissie.
[bewerk] Ontstaan
Van zaterdag 8 tot dinsdag 11 februari 1941 was het voortdurend onrustig op het Amsterdamse Rembrandtplein en in de nabij gelegen Jodenhoek. Dit leidde dinsdagmiddag tot de dood van een voorbijganger. In het begin van die dinsdagavond vond er op het Waterlooplein een botsing plaats tussen veertig WA-mannen en een groep, voornamelijk jonge Joden. Men ging elkaar met koppelriemen, stukken ketting, stenen en ijzeren staven te lijf. Ook werden flessen bleekwater naar de WA geworpen. De WA'ers trokken zich terug, maar de 42-jarige WA-man Hendrik Koot bleef zwaargewond achter. Drie dagen later overleed hij.
In de ochtend van de dag erna, woensdag 12 februari 1941, ontving Abraham Asscher, voorzitter van de Nederlandsch-Israelitische Gemeente, per telefoon het bericht dat hij later die dag verwacht werd ten kantore van dr. H. Böhmcker, Beauftragte des Reichskommissars für die Stadt Amsterdam. Hem werd gezegd ook de vertegenwoordigers van de Portugese gemeente en de beide opperrabbijnen voor het onderhoud mee te nemen. Uiteindelijk waren die middag om half vijf zes personen bij het onderhoud aanwezig: Böhmcker, Kriminalkommissar SS-Sturmhauptführer Ditges als vertegenwoordiger van de Sicherheitsdienst, de plaatsvervangend gemeentesecretaris van Amsterdam mr. Franken, Asscher, de opperrabbijn van de Nederlandsch-Israelitische Hoofdsynagoge L.H. Sarlouis en de rabbijn M.M. Francès van de Portugees-Israelitische Gemeente.
Tijdens deze bespreking verklaarde Böhmcker dat hij het noodzakelijk achtte een Joodse raad op te richten die de Joden in Amsterdam moest vertegenwoordigen. Van de Joodse aanwezigen verlangde hij dat zij in dit nieuwe orgaan zitting zouden nemen. Asscher antwoordde dat hij bereid was, samen met prof. dr. David Cohen (toen voorzitter van het Joodsche Vluchtelingencomité) als voorzitter van een Joodsche Raad op te treden en dat hij die raad samen met Cohen en de twee opperrabbijnen zou samenstellen.
[bewerk] Samenstelling
Donderdag 13 februari 1941 vond ten huize van Abraham Asscher de constituerende vergadering plaats. Onmiddellijk daarna zonden beide voorzitters Beauftragter Böhmcker de lijst met namen van personen die het bestuur zouden vormen van de Joodsche Raad:
- dr. J. Arons (arts)
- mr. N. de Beneditty (rechter, op last van de Duitse bezetter ontslagen uit zijn functie)
- A. van den Bergh
- mr. A.B. Gompers (advocaat)
- I. de Haan
- A. de Hoop
- mr. M.L. Kan (voorzitter van de Nederlandse Zionisten Bond)
- mr. I. Kisch (op last van de Duitse bezetter ontslagen uit zijn functie van universitair docent)
- A. Krouwel (accountant)
- mr. S.J. van Lier (op last van de Duitse bezetter ontslagen uit zijn functie van gemeentesecretaris Amsterdam)
- A.J. Mendes da Costa
- prof. dr. J.L. Palache (op last van de Duitse bezetter ontslagen uit zijn hoogleraarsfunctie en voorzitter van het Portugees-Israelitische Kerkgenootschap)
- mr. dr. M.I. Prins
- L.H. Sarlouis (opperrabbijn van de Nederlandsch-Israelitische Hoofdsynagoge)
- dr. D.M. Sluys (secretaris der Joodse gemeente)
- A. Soep Bzn.
- I. Voet (op last van de Duitse bezetter uit zijn functie van voorzitter van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond gezet)
- dr. I.H.J. Vos (voormalig fractievoorzitter van de Liberale Staatspartij in de Amsterdamse gemeenteraad)
In de loop der tijd zou de raad zijn samenstelling af en toe gewijzigd zien worden, maar in grote lijnen bleef de samenstelling ongewijzigd.
In dit verband moet worden gememoreerd dat het in principe voor Asscher, Cohen, of enige andere betrokkene, geen zin gehad zou hebben om de opdracht van de Duitsers om in de Joodsche Raad zitting te nemen niet te accepteren. De ervaring met de Joodse raden in Polen en Rusland heeft bewezen dat het niet accepteren van de opdracht, vluchten of zelfmoord plegen door voorzitters en leden geen verandering in de situatie bracht; er werden door de Duitsers altijd en meteen (gedwongen) plaatsvervangers gevonden. Ook hebben zij voorzitters van Joodse raden en leden die niet serviel genoeg waren constant gewisseld. Het is dus een puur hypothetische vraag of andere voorzitters (of leden) het beter zouden hebben gedaan; het had wellicht ook nog slechter gekund.
[bewerk] Het Joodsche Weekblad
De Duitse bezetter wenste dat er een voor hem gemakkelijk toegankelijk en eenduidig communicatiekanaal zou komen. Hierlangs zouden alle richtlijnen, mededelingen en kennisgevingen van de Duitse bezetter kunnen worden opgenomen. Dit kanaal zou Het Joodsche Weekblad worden. Het verscheen onder verantwoordelijkheid van de Joodsche Raad, nadat op 6 april 1941 de eerste redactievergadering had plaatsgevonden. Het Joodsche Weekblad was primair het mededelingenblad van de Joodsche Raad en die raad fungeerde vrijwel geheel als de spreekbuis van de Duitse bezetter. In de begintijd stonden er ook lezenswaardige stukken in het weekblad over Joodse en zionistische onderwerpen, vaak afkomstig van gerespecteerde en gerenommeerde Joodse publicisten. Het blad verscheen wekelijks onafgebroken van 11 april 1941 tot 28 september 1943 - toen waren er in Nederland geen Joden meer die het lezerspubliek zouden kunnen vormen.
[bewerk] Ontwikkeling
Door diverse omstandigheden werd de positie van de Joodsche Raad sinds de oprichting geleidelijk sterker: door de bevoegdheden die in het bijzonder de Zentralstelle für jüdische Auswanderung doelbewust aan de raad overdroeg; door rechtstreekse druk die verschillende instanties op de Joodse bevolking uitoefenden en die de Joden in de richting van de raad drongen en ook door het feit dat de raad was bekleed met gezag over de individuele Joden in Amsterdam. Als gevolg daarvan was de macht van de Joodsche Raad in december 1941 al flink gegroeid ten opzichte van februari van dat jaar. De Duitse verordeningen in het najaar van 1941 die tot de opheffing van de andere organisaties of tot hun onderschikking aan de raad leidden hebben daar uiteraard veel aan bijgedragen.
De macht van de Joodsche Raad groeide, en was niet constant dezelfde. Hoewel de Joodsche Raad geheel het Nederlandse Jodendom tot zijn werkgebied rekende, en de Nederlandse Joden dit als een feit accepteerden, was de Joodsche Raad niet als zodanig in het leven geroepen. Oorspronkelijk begon hij zijn werkzaamheden onder de naam 'Joodsche Raad voor Amsterdam' en deze naam is nooit officieel gewijzigd. De bevoegdheid van de Joodsche Raad was in eerste instantie beperkt tot de hoofdstad, maar het belang van (Joods) Amsterdam was in Nederland zo groot, dat de invloed van de raad zich toch tot buiten Amsterdam uitbreidde. Binnen de raad, en dan met name bij prof. dr. David Cohen, bestond de wens zijn bevoegdheid tot heel Nederland uit te breiden. Daartoe werd in de tweede helft van 1941 zelfs een 'Statuut Joodsche Raad voor Nederland' opgesteld, maar dit werd door de Duitsers niet aanvaard.
Eind oktober, begin november krijgt de Joodsche Raad de volgende opdracht: 'Inmiddels heeft de Zentralstelle für jüdische Auswanderung de Joodsche Raad opgedragen binnen zeer korte termijn Provinciale Joodsche Raden te benoemen, d.w.z. per provincie één of twee vertegenwoordigers, aan wie de Stelle opdrachten kan geven, direct of indirect. Deze benoemingen heeft het Presidium in vrijwel alle provincies gedaan, terwijl in elke gemeente vertrouwensmannen als leden van 'Joodsche Raden' zijn aangewezen.' De Sicherheitspolizei und Sicherheitsdienst kreeg dus de vrije hand om meerdere Joodse raden op te richten, en in zekere zin is dat ook gebeurd (hoewel men destijds niet over meerdere raden sprak). Deze andere raden waren afhankelijk van de Joodsche Raad in Amsterdam, maar konden als dat nodig zou zijn rechtstreeks door de 'Sipo und SD' gebruikt worden. Ze hadden geen invloed op de beslissingen en onderhandelden ook niet met de Duitsers over 'grote' zaken, maar konden toch op plaatselijk niveau manoeuvreren.
[bewerk] Einde
Toen in de nacht van 29 september 1943 de leiding van de Joodsche Raad, met hun aanhang van familie, vrienden en betrekkingen naar het concentratiekamp Westerbork werden afgevoerd, hield de raad de facto op te bestaan. Later, in Westerbork, werden Asscher en Cohen geïnformeerd door Aus der Fünten (Hauptsturmführer-SS en belast met de dagelijkse leiding over de Zentralstelle für jüdische Auswanderung) en de Westerborkse kampcommandant Gemmeker, dat de Joodsche Raad had opgehouden te bestaan.
[bewerk] Oordeel
Na de Tweede Wereldoorlog heeft de Joodsche Eereraad uitgesproken: 'dat de voorzitters van de Joodse Raad gefaald hebben in een wereld, die zelf in gebreke is gebleven'. Aan het eind spreekt de Ereraad als zijn mening uit:
- dat het laakbaar is geweest, de opdracht tot vorming van een 'Amsterdamse Jodenraad' en het voorzitterschap van deze raad (wat verantwoordelijkheid jegens de Duitsers medebracht) uit handen van de Duitsers te hebben aanvaard;
- dat het laakbaar is geweest, het Joodse Weekblad te blijven uitgeven, toen eenmaal bleek, dat het de Duitsers van meer nut dan de Joden moest zijn, waarbij de Ereraad tevens herinnert aan zijn afkeurend oordeel over een aantal berichten, die hiervoor zijn genoemd;
- dat het laakbaar is geweest, medewerking te verlenen aan een aantal anti-Joodse maatregelen, zoals het uitgeven van de Jodenster en het verzenden van bevelen om naar Westerbork te vertrekken;
- dat de wijze, waarop de voorzitters de weigerachtigen tot het geven van de bijdrage tot de eerste heffing aanschreven, laakbaar is geweest;
- dat de medewerking, verleend bij de selectie voor deportatie, in het bijzonder de medewerking in mei 1943, zeer laakbaar is geweest.
De Joodsche Raad heeft gecollaboreerd met de Duitse bezettingsmacht. Daarmee dragen de leden van de raad medeverantwoordelijkheid voor het verschrikkelijke lot van de Nederlandse Joden. Ter verzachting van dit oordeel zou kunnen worden aangevoerd dat ook zonder de medewerking van de Joodsche Raad het barbaarse lot van de 140.000 Nederlandse Joden niet wezenlijk anders zou zijn geweest.
Bronnen en referenties: |
|