Kamp Omarska
Van Wikipedia
Omarska was tijdens de Bosnische oorlog een detentiekamp in het mijnstadje Omarska, bij Prijedor in het Noorden van Bosnië en Herzegovina. Het kamp functioneerde tussen 25 mei en 21 augustus 1992. Het kamp werd ingericht door de autoriteiten van de Servische Republiek om meer dan 3000 Kroatische en Bosnische burgers uit de regio Prijedor gevangen te houden. Officieel werd het kamp aangeduid als een “onderzoekcentrum” en de gevangenen werden door de Serviërs beschuldigd van paramilitaire activiteiten. Volgens het Joegoslavië-tribunaal werden de gevangenen mishandeld, verkracht , seksueel misbruikt en vermoord, en leek het kamp eerder op een concentratiekamp dan op een detentiekamp. Het kamp was onderdeel van de strategie om het gebied waar de Servische Republiek was gepland te ontdoen van niet-Servische bewoners.
In mei 1992 vonden er hevige aanvallen plaats op door Bosniaks en Kroaten bewoonde gebieden in Prijedor en Kozarac. Veel burgers werden staand geexecuteerd tijdens de etnische zuiveringen van niet-Servische wijken en dorpen in en rondom Prijedor. Veel Bosniaks en Kroaten werden gedwongen hun woningen te verlaten. De meesten van hen werden door het Servische leger gevangen genomen en gebracht naar het kamp Omarska te lopen. Ook werden mensen in andere kampen opgsloten, zoals Keraterm en Trnopolje. In Trnopolje zaten ook veel vrouwen en kinderen. In de weken die volgden werden ook burgers uit de gebieden rondom Prijedor naar Omarska gebracht. De meeste gevangenen waren mannen, er waren ook 37 vrouwen en tientallen minderjarigen in het kamp.
De gevangenen werden in drie gebouwen van een mijnbouwbedrijf ondergebracht. De verhoren vonden plaats in het administratie-gebouw, waar ook de meeste vrouwen werden vastgehouden. Meest berucht was het zogenaamde “Witte Huis”, waar ernstige mishandelingen werden uitgevoerd en veel gevangenen gedood. De mishandelingen werden ook uitgevoerd op een betonnen binnenplaats die de “pista” werd genoemd. Een ander klein gebouw stond bekend als “het Rode Huis”, ook daarheen werden gevangenen soms gebracht maar daar kwamen zij meestal niet meer van terug.
In augustus 1992 wisten de journalisten Ed Vulliamy (van The Guardian), Penny Marshal (van ITN) en later Roy Gutman (van Newsday) het kamp Omarska te bereiken. Hun reportages waren mede aanleiding voor de Verenigde Naties om nader onderzoek te doen naar oorlogsmisdaden in het conflictgebied. Minder dan een maand nadat het kamp in de media verscheen, werd het gesloten.
Over het aantal slachtoffers bestaat discussie. Volgens de vroege schattingen van het United States Department of State en andere westerse bronnen werden tussen de 4000 en 5000 personen omgebracht in Omarska. Na de oorlog werden niet ver van het kamp twee massagraven gevonden met daarin in totaal 773 lichamen. In de regio Prijedor werden tot op heden 62 massagraven blootgelegd, waarvan vele met het kamp Omarska in verband worden gebracht. Afgaande op getuigenissen van voormalig gedetineerden en op het aantal nog vermiste personen is het niet onmogelijk dat er in Omarska inderdaad duizenden slachtoffers vielen. Ook tegenwoordig nog worden er incidenteel lichamen van slachtoffers gevonden. In 2004 werd het grootste massagraf ontdekt in het dorp Kevljani, op steenworp afstand van Omarska, met de resten van 456 mensen. Een groep gevangenen die het kamp overleefden pleitte ervoor dat de kampgebouwen niet meer in hun oude functie van mijnbouwbedrijf worden gebruikt, maar als monument gehandhaafd blijven. Inmiddels is een deel van het complex echter overgenomen door Mittal Steel, en het complex zal dus een functie in de staalindustrie behouden. Mittal Steel heeft wel besloten een deel van het kamp te bewaren. Op 1 december 2005 vond in Banja Luka een persconferentie plaats waarin Mittal Steel heeft aangekondigd Omarska te zullen herdenken en de bouw van het herdenkingscentrum (het Witte Huis) zelf te zullen financieren.
Het Joegoslavië-tribunaal begon in februari 2000 met een proces tegen vijf mannen die hoofdverantwoordelijk werden geacht. Na 113 zittingsdagen en het horen van 140 getuigen werd er uitspraak gedaan tegen Dragoljub Prcac, Miroslav Kvocka, Milojica Kos, Mladjo Radic en Zoran Zigic. Zigic was de enige van hen die schuld bekende. In 2006 is voor het Hof van Bosnië Hercegovina in Sarajevo het poces begonnen tegen 'de vier van Omarska', waaronder Zeljko Mejakic, de voormalige commandant van de bewakers in het kamp. Enkele bewakers zijn reeds veroordeeld door het Joegoslavië Tribunaal in Den Haag.