Ketelbinkie (smartlap)
Van Wikipedia
De straatjongen van Rotterdam, beter bekend als Ketelbinkie is een smartlap uit 1940. De tekst werd geschreven door Anton Beuving voor het hoorspel Vrouw aan boord en de muziek werd gecomponeerd door Jan Vogel. Het lied werd uitgevoerd door Frans van Schaik, die er zoveel succes mee had dat hij het in zijn repertoire opnam.
In de tekst beschreef Beuving zijn eigen belevenissen uit zijn jeugd, toen hij voer op de grote vaart. Alleen het slot, waarin het Ketelbinkie komt te overlijden, is verzonnen. Op de Wilhelminakade in Rotterdam staat sinds 1973 een standbeeld van Ketelbinkie.
Veel mensen die het lied zingen maken al in de eerste zin de fout "Toen wij uit Rotterdam vertrokken". De correcte tekst is echter "Toen wij van Rotterdam vertrokken." Immers: wie vertrekt uit een plaats komt niet meer terug, wie van een plaats vertrekt (hopelijk) wel. Vandaar dat zeelieden altijd "van" zeiden.
[bewerk] Tekst
Toen wij van Rotterdam vertrokken
Met de Edam, een oude schuit
Met kakkerlakken in de midscheeps
En rattennesten in het vooruit
Toen hadden wij een kleine jongen
Als ketelbinkie bij ons aan boord
Die voor de eerste keer naar zee ging
En nooit van haaien had gehoord
Die van zijn moeder op de kade
Wat schuchter lachend afscheid nam
Omdat hij haar niet durfde zoenen
Die straatjongen uit Rotterdam
Hij werd gescholden door de stoker
Omdat hij al de eerste dag
Toen wij net de pier uit waren
Al zeeziek in de foc'sle lag
En met jenever en citroenen
Werd hij weer op de been gebracht
Want zieke zeelui zijn nadelig
En brengen schade aan de vracht
Als-ie dan sjouwend met zijn ketels
Uit de kombuis naar voren kwam
Dan was het net een brokje wanhoop
Die straatjongen uit Rotterdam
En als-ie 's avonds in zijn kooi lag
En moe van 't sjouwen eind'lijk sliep
Dan schold de man die wacht te kooi had
Omdat-ie om zijn moeder riep
Toen is-ie op een mooie morgen
't Was in de Stille Oceaan
Terwijl ze brulden om hun koffie
Niet van zijn kooi goed opgestaan
En toen de stuurman met kinine
En wonderolie bij hem kwam
Vroeg hij een voorschot op zijn gage
Voor 't ouwe mens uit Rotterdam
In zeildoek en op rooster baren
Werd hij die dag op 't luik gezet
De kapitein lichtte zijn petje
En sprak met grafstem een gebed
En met een één twee drie in Godsnaam
Ging 't ketelbinkie overboord
Die 't ouwetje niet dorst te zoenen
Omdat hij niet bij zeelui hoort
De man een extra mokkie schoot an
En 't ouwe mens een telegram
Dat was het einde van een zeeman
Die straatjongen uit Rotterdam