Leopoldsorde (Oostenrijk)
Van Wikipedia
De Leopoldsorde (Duits: "Leopoldsorden") was een Oostenrijkse Orde die door Keizer Frans I van Oostenrijk op 8 januari 1808 werd ingesteld en na de val van de Oostenrijkse monarchie in 1918 werd afgeschaft.
De Keizer van Oostenrijk was Grootmeester van deze Orde die voor bijzonder verdienste , zij het als burger of als militair, voor de Keizer en het vaderland werd verleend. Ook wetenschappelijke verdienste en grote ondernemingen van algemeen nut werden met deze onderscheiding beloond.
Wanneer de Leopoldsorde voor verdienste "vor dem Feinde" (Duits: aan het front" of "oog in oog met de vijand") werd toegekend dan werd zij na 12 januari 1860 voorzien van een grote lichtgroen geëmailleerde lauwerkrans die om het kruis en bij de grootkruizen in goud op of rond de ster werd aangebracht. De Orde volgde in rang op de Hongaarse Orde van de Heilige Stephanus maar had voorrang op de Orde van de IJzeren Kroon.
De graden van de Leopoldsorde
De Orde had drie klassen en het lint was scharlakenrood met witte biezen.
De grootkruisen droegen een ster van de Orde op de linkerborst en een kruis aan een grootlint van 5 vingers breed over de linkerschouder. Aan deze onderscheiding was ook een keten verbonden.
De commandeurs droegen een kruis aan een lint van twee vingers breed om de hals.
De ridders droegen een kruis van de orde aan een lint op de linkerborst.
De versierselen van de Leopoldsorde
Het kleinood of kruis van de Orde was een donkerrood kruis met een witte rand en gouden bies. Het medaillon had een witte band waarop de Latijnse tekst "INTEGRITATI ET MERITO" (onkreukbaarheid en verdienste) in gouden letters was aangebracht. In het medaillon stond het monogram "FIA" (Fransiscus Imperrator Austriae). Op de keerzijde stond in het medaillon "OPES REGUM CORDA SUB DITORUM" (het hart van de onderdanen is het werktuig van de vorst).
Boven de kroon was als verhoging de met purper gevoerde gouden Rudolfinische Keizerskroon, de " huiskroon" van de Habsburgers, geplaatst.
Tot 1818 waren tussen de armen van het kruis drie lauwerbladeren aangebracht. In 1860 werd de " oorlogsdecoratie" ingesteld. Onder de kroon werden twee gouden lauwertakken bevestigd. Wanneer een Ridder met oorlogsdecoratie tot commandeur werd bevorderd kreeg deze een commandeurskruis met een groene lauwerkrans in de armen van het kruis.
De ster van de Grootkruizen was een zilveren achtpuntige ster.
Daarop was het kruis van de Orde, zonder de kroon, gelegd. De oorlogsdecoratie, een lichtgroen geëmailleerde lauwerkrans werd daarbij in twee vormen verleend; een kleine groene krans in de armen van het kruis of een grote gouden krans tussen de armen van de achtpuntige ster.
Wanneer een drager van de oorlogsdecoratie het grootkruis kreeg toegekend werd de ster voorzien van groene lauwerkrans in de armen van het kruis.
Grootkruizen die in oorlogstijd voor verdienste aan het front ("oog in oog met de vijand" schreef het statuut van de Orde) werden verleend kregen een grote gouden lauwerkrans in de armen van de achtpuntige ster.
In de loop van de 19e eeuw kreeg de Leopoldsorde ook gouden en zilveren zwaarden op de ster. De gouden zwaarden gaven aan dat men het kruis in de getoonde rang in oorlogstijd had gewonnen. De zilveren zwaarden lieten zien dat men in het verleden de oorlogsdecoratie had verworven en later in vredestijd binnen de Leopoldsorde was bevorderd.
De keten van de Orde bestond uit afwisselende gouden schakels met de gekroonde monogrammen van de stichter en zijn vader en kransen van eikenblad.
Het lint van de Leopoldsorde was rood met een smalle witte bies.
De Orde had, zoals in de 18e eeuw gebruikelijk was geweest, rijke ordekleding.
Een met eikentakken geborduurde rode zijden jas met opstaande kraag, rode broek en kousen, rode schoenen met gouden rozetten, een rode hoed met goudgalon en witte veren en een witte mantel. Daarbij hoorden dan witte batisten onderkleding en das en met gouden kransen geborduurde witte handschoenen. Aan de zijde werd een verguld koperen sabel in een rode schede gedragen.
In het midden van de 19e eeuw geraakte deze orde-kleding, net als die van de andere Oostenrijkse orden in onbruik.
Alleen Keizer Frans Jozef I liet zich nog met de mantel van het Gulden Vlies portretteren.
In het begin van de 19e eeuw was de ster van de Leopoldsorde geborduurd van goud-en zilverdraad. Later in de eeuw werd de ster van gedeeltelijk verguld en geëmailleerd zilver vervaardigd.
Geschiedenis van de Leopoldsorde
Oostenrijk had in 1808 geen moderne Orde van Verdienste. De Orde van het Gulden Vlies was alleen voor de hoge adel, de Orde van Maria Theresia was voor dapperheid en de Orde van de Heilige Stephanus was voor Hongarije gereserveerd. Daarom werd ter gelegenheid van de verloving van de Keizer met zijn latere derde echtgenote Ludovika van Modena een nieuwe Orde ingesteld.
Na "Rudolfsorden" en "Franzensorden" overwogen te hebben koos de Keizer voor zijn overleden vader, Leopold II, als naamgever van de nieuwe Orde.
De Orde werd aan een aantal Franse maarschalken en ministers waaronder Joseph Fouché, Hertog van Ottranto verleend.
Aan de Orde was adeldom of een hoge rang in het protocol verbonden; de Grootkruizen waren " Keizerlijke Geheime Raadsheren" zodat zij voorrechten genoten binnen het strenge " Spaanse" protocol van het Weense hof. De Commandeurs kregen tot 18 juli 1884 zo zij daarom vroegen de titel van "Freiherr" (baron). Ridders werden tot die datum desgevraagd tot erfelijk ridder benoemd.
De laatste benoeming in de Leopoldsorde was op 11 november 1918. Enige uren voordat hij de regering neerlegde benoemde Keizer Karel I zijn premier Ernst Graf von Silva-Tarouca tot Grootkruis "met diamanten".Hij was de vierde die in de 110 jaar die de Leopoldsorde bestond zijn versierselen met diamanten verleend kreeg. Na de val van de monarchie hebben nòch de Oostenrijkse republiek nòch de Keizer en zijn familie de Leopoldsorde verleend.