Neder-Lotharingen
Van Wikipedia
Neder-Lotharingen was in de vroege Middeleeuwen het noordelijke deel van het Middenrijk tussen Frankrijk (West-Frankenrijk) en Duitsland (Oost-Frankenrijk). Het omvatte grosso modo het huidige Nederland, België (zonder het graafschap Vlaanderen), een deel van Noord-Frankrijk (tot Valenciennes en Kamerijk) en delen van Duitsland (tot aan de Rijn, inbegrepen Aken, Keulen en Oost-Friesland.
Lotharingen was een onafhankelijk koninkrijk van 855 tot 900, maar kon dit statuut niet behouden. Na korte tijd tussen 890-910 bij het Duitse rijk te zijn gevoegd, riepen de Lotharingse groten de West-Francische koning Karel de Eenvoudige tot hun koning uit. Nadat het gebied reeds onder de Duitse koningen een hertogdom was geweest (tussen ca.900-910), werd na de heraansluiting bij het Duitse keizerrijk in 923 het hertogschap opnieuw ingesteld en kreeg het statuut van koninklijk ambtsleen. In 959 werd Lotharingen opgedeeld in de vicehertogschappen Neder- en Opper-Lotharingen onder het overstijgend hertogschap van Bruno, aartsbisschop van Keulen. In 977 zullen deze twee territoria volwaardige hertogdommen worden.
In 1106 ging de titel van hertog van Neder-Lotharingen over op Godfried I, graaf van Leuven en landgraaf van Brabant. Het territoriaal gezag van de hertog van Neder-Lotharingen werd opgeheven in 1190 op de Landdag van Schwäbisch Hall, namelijk na de dood van Godfried III van Leuven. Daarbij werd vastgelegd dat zijn erfopvolger (meer bepaald Hendrik I van Brabant, die in 1183/1184 reeds hertog van Brabant was geworden) het hertogelijk gezag nog slechts mochten uitoefenen binnen zijn eigen gebieden en rijkslenen. De titel van Neder-Lotharingen, veelal verfranst tot Duché de Lothier, bleef als gezagsloze eretitel tot op het einde van het Ancien Régime (1795) bestaan.
Opper-Lotharingen was het gebied in Frankrijk rond de Maas en de Moezel. Het Duitse ambtsleen werd aanvankelijk hertogdom van de Moezel genoemd. Ook daar verloren de hertogen het gezag over graafschappen die rijksondergeschiktheid zochten of dienden zij gebied in te boeten aan de rijksbisdommen. Vanaf de 15e eeuw kwam het rijksleen aan de hertogen van Anjou en ging men dit territorium algemeen Lorreinen noemen. Slechts een beperkte gedeelte heet thans nog in het noordoosten van Frankrijk Lorraine.