Sponsdieren
Van Wikipedia
Sponsdieren | |||||
---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||
|
|||||
Stam | |||||
Porifera |
|||||
Halichondria panicea |
Sponsdieren (Porifera) vormen een stam (phylum) van de dieren. Het zijn primitieve meercellige dieren die zich vastzetten op de bodem van (meestal) zeeën en oceanen, tot op 8,5 kilometer diepte. Ze vangen hun voedsel door water te filtreren. Er is wel sprake van enige differentiatie in de cellen, maar niet van aparte organen, spieren of zenuwen.
Er zijn meer dan 5000 soorten bekend, en regelmatig worden nieuwe soorten beschreven. Sponsdieren zijn één van de oudst bekende dieren, fossielen dateren uit het Precambrium.
Inhoud |
[bewerk] Bouw
Sponsdieren hebben een eenvoudige bouw. Ze bestaan uit een buis, waarvan het ene einde is vastgezet op de bodem. Het bovenste einde van de buis is open en wordt osculum genoemd. Binnenin bevindt zich een holte, de spongocoel. De buis heeft een skelet, meestal opgebouwd uit zogenaamde skeletnaalden (spicula). Door de wand van de buis heen wordt water naar binnen gezogen, dat via de bovenkant (het osculum) de buis weer verlaat.
Sponsdieren hebben slechts enkele soorten cellen:
- kraagcellen (choanocyten), die zich aan de binnenkant van de buis (grenzend aan de spongocoel) bevinden en die het voedsel verteren. Ze zijn voorzien van een zweephaar en veroorzaken daarmee een binnenwaartse stroming. Deze cellen lijken veel op choanoflagellaten, eencellige organismen die evolutionair verwant worden geacht met dieren.
- Sluitcellen (porocyten), buisvormige cellen die door de wand van de spons heen buizen vormen. Hierdoor kan water naar binnen stromen.
- Contractiele cellen, liggen om de poriecellen heen en kunnen de poriën enigszins dichtdrukken, zodat de stroming vermindert.
- Dekcellen (pinacocyten) aan de buitenkant van de buis, deze vormen gezamenlijk de "huid".
- Amoebocyten, cellen die in de wand leven en zorgen voor transport van voedingsstoffen tussen binnen en buitenkant, de opbouw van de skeletnaalden en de productie van voortplantingscellen.
- Archeocyten, ongedifferentieerde cellen die onder andere kunnen uitgroeien tot eicellen.
Bij sponsdieren bestaan er drie lichaamsvormen die bekersponzen (asconoid), geweisponzen (syconoid) en korstsponzen (leuconoid) worden genoemd.
In zeker opzicht kan een sponsdier ook beschouwd worden als een kolonie van cellen en niet als een individu. Als de cellen van een spons bijvoorbeeld door een mixer worden gehaald, zullen de cellen elkaar daarna weer opzoeken en een spons vormen. Als meerdere soorten op deze wijze worden gemengd, zal elke soort weer een eigen spons vormen.
[bewerk] Voortplanting
[bewerk] Ongeslachtelijk
Sponzen hebben een groot regeneratievermogen. Elke cel heeft de mogelijkheid om uit te groeien tot een nieuwe spons. Sponzen hebben daarnaast twee manieren voor ongeslachtelijke voortplanting:
- Knopvorming. Aan de buitenkant spons vormen zich knoppen, die loslaten of afbreken en vervolgens uitgroeien tot een nieuwe spons.
- Gemmulae. Een gemmula ontwikkelt zich aan de binnenkant van de spons, bevat veel kraagcellen (choanocyten) en is omgeven door skeletnaalden. Gemmulae kunnen uitdroging en bevriezing overleven. Vooral zoetwatersponzen produceren gemmulae om uitdroging of de winter te overleven.
[bewerk] Geslachtelijk
Sponsdieren zijn meestal hermafrodiet (tweeslachtig), of zijn wisselend mannelijk en vrouwelijk. Bij sommige soorten is er sprake van permanent mannelijke en vrouwelijke individuen.
Voortplantingcellen kunnen ontstaan uit alle soorten cellen, maar spermacellen ontstaan meestal uit kraagcellen en eicellen meestal uit archeocyten. De spermacellen komen de vrouwelijke spons binnen met de waterstroom door de buis van de spons. Bevruchte eicellen ontwikkelen zich tot vrijzwemmende larven. In sommige gevallen bijft de larve enige tijd in de moederspons. Uiteindelijk vestigen de larven zich op de bodem en groeien uit tot een nieuwe spons.
[bewerk] Sponzen in Nederland
Sponzen worden in Nederland voornamelijk aangetroffen in de Oosterschelde, onder andere de Boorspons (Cliona celata), de Gewone broodspons (Halichondria panicea), de Geweispons (Haliclona oculata) en de Paarse buisjesspons (Haliclona xena). Deze laatste is niet inheems in Nederland, maar waarschijnlijk geïmporteerd met oesters.
[bewerk] Indeling
Oorspronkelijk werd de aanwezigheid van skeletnaalden als een voorwaarde gesteld voor de indeling van een organisme bij de sponsdieren. Een aantal fossiele groepen werden daarom bij de koraaldieren ingedeeld. De ontdekking van 15 levende soorten sponzen met een kalkskelet veranderde echter de inzichten en de koraalsponzen en enkele voorheen moeilijke groepen werden onder de sponzen gezet.
- Hoornsponzen (Demospongiae). Het skelet bestaat uit spicula van spongine (een eiwit), kiezel of uit beide. Tot deze groep hoort de overgrote meerderheid van de soorten. Sponginevezels kunnen veel water opnemen, en de skeletten van deze sponsdieren werden (en worden) gebruikt als spons.
- Kalksponzen (Calcispongiae). De spicula bestaan uit calciumcarbonaat.
- Glassponzen (Hexactinellida). Het skelet bestaat uit 4 of 6 puntige spicula van kiezel (SiO2). Een bekende vertegenwoordiger van deze klasse is het Venusmandje (Euplectella aspergillum).
- Koraalsponzen (Sclerospongiae). Deze groep werd als zodanig in 1970 onderscheiden. Ze hebben een gevouwen lichaam en kunnen extreem oud worden, 500 tot 1000 jaar.
Uitgestorven:
- Archaeocyatha. Uitgestorven in het Cambrium, deze groep wordt door sommigen als apart phylum genoemd. Deze groep heeft ook kenmerken van koraaldieren, maar er is inmiddels een redelijke consensus bereikt over plaatsing van deze groep bij de sponsdieren.
Meer afbeeldingen die bij dit onderwerp horen kunt u vinden op de pagina Sponge op Wikimedia Commons. |
Meer informatie over de taxonomie van deze groep kunt u vinden op de pagina Porifera op WikiSpecies |