Tak (plant)
Van Wikipedia
Een tak is een onderdeel van een boom of struik. Op de takken staan de blad-, bloem- en eventueel gemengde (bladeren en bloemen in dezelfde knop) knoppen. De knoppen kunnen tegenover elkaar, in kransen of verspreid staan. Aan het eind van de tak staat een eindknop. Officieel is een tak pas een tak als die drie jaar oud is. Daarvoor wordt het een twijg genoemd. Een twijg is dus een 1 of 2 jarige houtige stengel.
Op een boom kunnen kortloten en langloten voorkomen. Een kortlot bestaat uit een aantal dicht opelkaar zittende knopen. Bij een kortlot lijkt het alsof de bladeren en/of bloemen in een bundeltje bij elkaar staan. Op de afbeelding staat zo'n nu drie jaar oud kortlot (het 3-jarige stukje tak) gevolgd door twee opeenvolgende jaren met langloten (de 2-jarige en 1-jarige stukjes). Bij een langlot zitten de knopen meer uitelkaar. Bomen met veel kortloten vormen meestal de meeste vruchten, doordat op de kortloten de meeste bloemknoppen zitten.
Bij houtachtige gewassen zijn de twijgen bedekt met een kurklaagje. Daarom zitten op het oppervlak van deze twijgen lenticellen, vergelijkbaar met huidmondjes bij bladeren, waardoor gasuitwisseling door de kurklaag heen toch mogelijk is. Ook kunnen er klieren op de twijg voorkomen, zoals bij de vlier.
Inhoud |
[bewerk] Hoofdtak
De hoofdtak vormt de stam en groeit verticaal. Als de hoofdtak vertakt ontstaat er een boom met meerdere hoofdtakken. Soms kan, als de hoofdtak afbreekt of de eindknop afsterft, een zijtak de functie van hoofdtak overnemen.
[bewerk] Gesteltak
Takken kunnen uitgroeien tot zware gesteltakken, die de boom de vorm geven.
[bewerk] Zijtak
Een zijtak staat ingeplant op de stam. De zijtak vertakt zich ook weer in zijtakken en die kunnen zich ook weer vertakken enz. Door verschil in apicale dominantie kan er een meer of minder sterke vertakking optreden.
De takken kunnen afwisselend of in kransen op de stam staan ingeplant. Bij de bomen die bijvoorbeeld tot het geslacht Spar behoren staan de takken in kransen op de stam.
De zijtakjes van de zijtakken kunnen ook weer op verschillende manieren staan ingeplant. Bij de spar staan ze twee aan twee op de zijtak.
[bewerk] Takvorm
Takken kunnen een rechte, kromme, hangende of kronkelende vorm hebben. De schietwilg vormt lange rechte takken en de treurvormen (o.a. treurbeuk, treurwilg) hangende takken. De kronkelwilg en de kronkelhazelaar de naam zegt het al vormen kronkelende takken.
De twijg kan rond of vierkant van vorm zijn. Van 2-jarige twijgen en takken kan de bast al dan niet afschilferend zijn.
Ook kunnen takdoorns op een tak voorkomen, zoals bij de meidoorn.
[bewerk] Boomvorm
De inplantingshoek ten opzichte van de stam bepaalt voor een belangrijk deel de vorm van de boom. Bij een zuilvorm staan de takken onder een zeer kleine hoek en bij een ronde vorm onder een hoek van 90o. Een piramidale vorm zit daar tussen in.
[bewerk] Plakoksel
Soms staat een zijtak bijna evenwijdig tegen de stam, en kan er een zogenaamd plakoksel vormen. De schors van de stam wordt tegen de schors van de tak aangedrukt, wat niet vergroeid. Deze aanhechting kenmerkt zich verder door zgn. "olifantsoren", callusweefsel langs de niet-vergroeide spleet. Een tak met dergelijke aanhechting kan bij storm afscheuren.
[bewerk] Taksterfte
Bij de groei van een boom kunnen de onderste takken afsterven door gebrek aan licht. Op de grens met de stam wordt dan een afscheidingslaag gevormd voor het tegengaan van het binnendringen van schimmels. Op de duur zal de dode tak afbreken.
[bewerk] Wondheling
Wonden ontstaan door afbreken, afscheuren of afzagen van takken kunnen door de bast overgroeid worden.
[bewerk] Bladlitteken
Afgevallen bladeren laten op de tak een bladlitteken achter. In dit litteken zitten één of meer sporen (donkere vlekjes), het bladmerk. Een spoor is het litteken van de vaatbundel. Een bladlitteken zit op een bladkussen dat een verhevenheid van de tak is, waarop het blad was ingeplant. Voor het herkennen van boomsoorten in de winter zijn de verschillen in bladkussens en bladlittekens een belangrijk hulpmiddel.
[bewerk] Merg
Merg is een meestal wit gekleurd weefsel in het centrum van een twijg of tak. De vorm, kleur en dikte van het merg zijn belangrijke winterkenmerken voor het determineren van een boomsoort in de winter.
Bij vlier wordt dit een pit genoemd, die vrij dik is. Het weefsel van de pit is zacht en werd vroeger veel gebruikt voor het snijden van dunne plakjes plantmateriaal, zoals dwarse doorsneden van een blad of stengel, ter bestudering voor onder een microscoop.
Ook kan het merg de vorm hebben van een ladder, zoals bij de walnoot of kan het merg ontbreken, zoals bij de Forsythia.
Het merg kan ook in stralen voorkomen. Zo heeft de Zwarte populier vijfstralig merg.
[bewerk] Beworteling
Takken van een aantal boom- of struiksoorten kunnen als zij in contact met de grond komen wortels vormen. Vooral wilgentakken, maar ook populiertakken bewortelen makkelijk. Bij de vegetatieve vermeerdering worden afgesneden takken of delen van takken in de grond gestoken. Ook bij het afleggen bij o.a. de hazelaar ontstaan wortels op het met grond bedekte takdeel.
[bewerk] Ziekten en beschadigingen
De bast van takken kan aangetast worden door schorskevers.
De dennenscheerder (Tomicus piniperda) holt de twijgen uit, waardoor deze afvallen. Hierdoor lijkt het of een dennenboom geschoren is.
Ook schimmels kunnen takken aantasten, zoals kanker (Nectria galligena) en takschurft (Venturia inaequalis) bij appel.
Een gevreesde aantasting door bacteriën is bacterievuur waar vooral de meidoorn vatbaar voor is, maar ook de peer kan er door worden aangetast. De oude naam is dan ook perevuur.