Tiberius Sempronius Gracchus III
Van Wikipedia
Tiberius Sempronius Gracchus III (gest. Rome 133 v. Chr.) was de oudste zoon van Tiberius Sempronius Gracchus II en Cornelia. Van zijn moeder kreeg hij samen met zijn broer en zus een verzorgde opvoeding in de beste humanistische tradities van haar familie. Hij diende als officier onder het bevel van zijn zwager Scipio vóór Carthago in de Derde Punische Oorlog, later (in 137) in Spanje onder de consul Hostilius Mancinus.
Tiberius kwam onder de heilzame invloed van zijn Griekse leraren filosofie en retoriek in aanraking met Griekse democratische denkbeelden en beschouwde het als zijn ideaal het volk weer welvarend en gelukkig te zien. Mettertijd had hij immers de verpaupering van de door het grootgrondbezit opgeslokte boeren (hoofdzakelijk in Etrurië) leren kennen, en ook de daarmee samenhangende sterk verminderde weerbaarheid van de Romeinse legers, waarvan de boeren de ruggengraat vormden. Ook het Romeinse proletariaat had onder deze crisis te lijden. Om aan deze wantoestand een einde te maken, stelde hij als tribunus plebis in 133, met steun van een deel van de senatoren een akkerwet voor (lex Sempronia agraria), ingekleed als ratificering van een oude zgn. Licinisch-Sextische wet uit 367 v. Chr., die dode letter was gebleven. Zoals dat bij volkstribunen de gewoonte was, had Gracchus niet vooraf de Senaat om zijn advies gevraagd.
Tiberius' "akkerwet" hield in dat niemand meer dan 500 "iugera" (= 125 ha) land van de staatsgronden bezitten mocht, vermeerderd met 250 iugera voor iedere zoon, maar in géén geval meer dan 1000 iugera. Hetgeen iemand dáárboven bezat, zou tegen schadevergoeding onteigend en in percelen van 30 jugera als onvervreemdbaar bezit tegen een symbolische pacht aan behoeftige burgers afgestaan worden. Hoewel deze wet geenszins een aantasting van de particuliere eigendom inhield, maar alleen sloeg op de staatsgronden (vb. door oorlog veroverd), wekte zij grote wrevel bij de lobby der landeigenaars. Een collega van Tiberius, Marcus Octavius, werd uitgekocht door een deel van de senatoren-grootgrondbezitters, en overgehaald zijn veto over het voorstel uit te spreken. Hierop liet Tiberius hem - in strijd met de traditie - door de volksvergadering afzetten, zodat de wet toch kon aangenomen worden.
Met de uitvoering ervan werd een commissie belast, bestaande uit Tiberius, zijn schoonvader Appius Claudius Pulcher en zijn broer Gaius. Deze commissie stelde voor een deel van het legaat van koning Attalus III van Pergamum (133) voor de financiering van het project te gebruiken, hetgeen de Senaat opvatte als aantasting van het hem toekomende recht de financiën te beheren. Met het oog op de verdere ontwikkelingen wilde Tiberius zich opnieuw verkiesbaar stellen als tribunus plebis voor het volgende jaar, wat niet voorzien was bij wet.
De conservatieve oppositie in de Senaat greep toen naar de grove middelen. Zij beschuldigden hem ervan naar de tirannie te streven. Een gewapende straatbende, onder de leiding van zijn eigen neef, de Pontifex Maximus en oud-consul Scipio Nasica, familie van Tiberius, drong een verkiezingsbijeenkomst op het Capitool binnen en lynchte Tiberius Gracchus samen met een driehonderdtal van zijn aanhangers. Gewapende slaven en cliënten sloegen ze allen dood met stokken. Later zag men zijn lijk in de Tiber afdrijven. De senaat was de toestand weer meester. Tien jaar later zou Tiberius' broer Gaius echter zijn politiek verder zetten.