Van der Beek/Van Dartel
Van Wikipedia
Van der Beek/Van Dartel |
|
Datum uitspraak | 30 november 1973 |
Zaaknummer | {{{zaaknr}}} |
Instantie | Hoge Raad |
Rechters | {{{rechters}}} |
Advocaat-generaal | {{{adv-gen}}} |
Soort zaak | Civiel |
Soort procedure | Cassatie |
Wetgeving | {{{wetgeving}}} |
Onderwerp | Dwaling, spreekplicht, onderzoeksplicht |
Vindplaats | NJ 1974, 97; LJN AC5383 |
Van der Beek/Van Dartel is een arrest van de Hoge Raad uitgesproken op 30 november 1973. In dit arrest weegt de Hoge Raad de onderzoeksplicht van een partij af tegen een spreekplicht van de andere partij. Ook het verzwijgen van een voor de ander partij belangrijk punt kan dwaling op leveren.
[bewerk] Casus
Van der Beek koopt in 1968 voor de prijs van 27000 gulden van Van Dartel een als appartement af te splitsen bovenhuis, bestaande uit een eerste en een tweede etage, in 's-Gravenhage.
Daarvoor heeft de gemeente 's-Gravenhage aan Van Dartel medegedeeld dat zij na drie maanden tot vordering van het gebruik van die woning zouden overgaan, tenzij zij (van Dartel) een woonvergunning zou aanvragen.
Bij het aangaan van de overeenkomst had Van Dartel deze dreigende vordering echter tegenover Van der Beek, verzwegen. Inderdaad, nog twee maanden nadat Van der Beek het huis gekocht heeft wordt het gevorderd door B en W van 's-Gravenhage.
Tijdens de onderhandeling over de koop van het huis vertelde van der Beek aan van Dartel dat haar gezin bestond uit vijf personen. Van Dartel leek het daarom alleszins aannemelijk dat Van der Beek een vergunning tot bewoning zou worden verleend.
Van der Beek vraagt echter geen vergunning aan, maar brengt in de betrekkelijk kleine woning twaalf gastarbeiders onder, wederom: zonder vergunning daarvoor aan te vragen.
[bewerk] Processverloop en Overwegingen
Van der Beek eist vernietiging van de overeenkomst ondermeer op grond van dwaling.
De rechtbank overweegt dat een essentieele eigenschap van een woning is dat de de gekochte woonruimte te zijner vrije beschikking komt, Van der Beek zou niet tot de koop of slechts tegen andere voorwaarden hebben besloten als hij wist dat die eigenschap afwezig was. Op grond daarvan vernietigt de rechtbank de overeenkomst tussen Van der Beek en Van Dartel.
Van Dartel komt tegen dit vonnis in hoger beroep bij het Hof. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en laat de overeenkomst tussen de partijen in stand. Hoewel het hof erkent dat er sprake was dwaling aangaande de vrije beschikking over de woonruimte door Van der Beek, meent zij dat Van der Beek in haar onderzoeksplicht tekort heeft geschoten.
Van der Beek gaat in cassatie tegen dit vonnis. De Hoge Raad stelt dat Van Dartel in deze een meldingsplicht had. Dit ook nu Van der Beek een onjuiste voorstelling van zake heeft geven aangaande de bestemming van het pand.
dat wanneer een partij voor de totstandkoming van een overeenkomst aan de wederpartij bepaalde inlichtingen had behoren te geven ten einde te voorkomen dat de wederpartij zich omtrent het betreffende punt een onjuiste voorstelling zou maken, de goede trouw er zich in het algemeen tegen zal verzetten dat eerstbedoelde partij ter afwering van een beroep op dwaling aanvoert dat de wederpartij het ontstaan van de dwaling mede aan zichzelf heeft te wijten;
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.