Victor de Stuers

Van Wikipedia

Jhr. mr. Victor Eugène Louis de Stuers (Maastricht, 20 oktober 1843 - Den Haag, 21 maart 1916), wordt algemeen beschouwd als de oprichter van de Nederlandse monumentenzorg.

Hij begon in 1861 een studie rechten te Leiden, promoveerde er in 1869 met een proefschrift over de verhouding der volksvertegenwoordigers tot de kiezers en vestigde zich als advocaat in Den Haag. Reeds als student toonde hij belangstelling in de nasporing en instandhouding van historische bouw- en kunstwerken, bewerkte bij minister Geertsema de instelling der commissie van Rijksadviseurs voor de monumenten en onder het volgend ministerie de splitsing van de afdeling Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, zoodat hij op 22 juni 1875 benoemd werd als referendaris voor de beide laatstgenoemde takken. Hij legde daarop het secretariaat bij de Rijksadviseurs neer.

De Stuers schreef over deze onderwerpen en daarmee verbonden aangelegenheden talrijke artikelen en stukken in verschillende organen, naar gelang van de fases, waarin de opeenvolgende vraagstukken gekomen waren, als: Le Courrier de la Meuse, Publications de la société hist. et archéolog. du Limbourg, Het Leidsche Dagblad, Het Vaderland, De Nederlandsche Spectator, Obreen's Archief, Kunstkronijk, De Kunstbode, Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, Nieuwe Rotterdamsche Courant, De Gids, Haarlemsche Courant enz. Hiervan bestaan enkele opstellen in overdruk:

Holland op zijn smalst, Gids 1873;
Iteretur decoctum, ald. 1874;
Unitis conjunctibus, ald. 1875;
De Ruïne van Brederode, Kunstbode, 1879;
Het groot Auditorium, voormalige kapittelzaal van den Dom te Utrecht, ald. 1881.

Afzonderlijk verschenen:

Da capo. Een woord over regeering, kunst en oude monumenten, 's-Grav. 1875;
Beknopte beschr. van de kunstvoorwerpen, tentoongesteld in het Kon. kab. van schilderijen te 's-Grav., ald. 1875, herhaaldelijk gedrukt;
Het Binnenhof te 's-Grav., 1891.

Bronnen:

Dit artikel is geheel of gedeeltelijk gebaseerd op een artikel uit het Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde van F. Jos. van den Branden en J.G. Frederiks uit 1888-1891, dat vanwege zijn ouderdom vrij is van auteursrechten.