Westelijke blauwtongskink
Van Wikipedia
Westelijke blauwtongskink | |||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
![]() |
|||||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||||
|
|||||||||||||||
Soort | |||||||||||||||
Tiliqua occipitalis Peters, 1863 |
De westelijke blauwtongskink (Tiliqua occipitalis) is een hagedis uit de familie skinken (Scincidae).
[bewerk] Beschrijving
Deze soort wordt maximaal 50 centimeter lang en is over het algemeen makkelijk te herkennen aan het duidelijk bruin en geel tot zwart-oranje gebandeerde lichaam inclusief de staart, waarbij de bruine banden ongeveer 1,5 keer zo breed zijn als de gele/oranje. De bovenzijde van de kop is meestal bruin tot groen en achter het oog zit een zwarte oogvlek. Er is echter variatie mogelijk waarbij de kop donkerder kan zijn en de gele bandering bijna wegvalt, de buik is echter altijd witgelig. De westelijke blauwtongskink wordt duidelijk groter dan de gevlekte blauwtongskink (Tiliqua nigrolutea), en heeft een kortere en stompere staart. De knalblauwe tong is zeer breed en wordt gebruikt om met name roofvogels af te schrikken door als deze komen aanstormen op het laatste moment de tong uit te steken. Omdat veel blauwe dieren door vogels als smerig zijn ervaren, wordt de aanval meestal gestaakt.
[bewerk] Algemeen
De skink leeft ondanks de Nederlandse naam in zuidelijk Australië, en houdt van dorre maar vegetatierijke omgevingen zoals halfwoestijnen en steppen. Het voedsel bestaat uit fruit en bessen, maar ook slakken, spinnen en wormen worden wel gegeten, de verhouding planten-vlees ligt ongeveer op 60-40 procent. Als schuilplaats wordt een verlaten uitgekozen. Zoals alle blauwtongskinken is ook deze soort eierlevendbarend en de vrouwtjes krijgen meestal tussen de 5 en 10 jongen per keer.