Zacharias (Nieuwe Testament)
Van Wikipedia
Zacharias was volgens het Lukasevangelie een priester in de lijn van Abia, de man van Elisabeth (bijbel) en de vader van Johannes de Doper. Hij leefde ten tijde van Herodes, koning van Juda.
Lukas karakteriseert Zacharias en Elisabeth als rechtvaardig voor God en onberispelijk. Ze leefden naar alle geboden en eisen van de Heer. Zij waren kinderloos, omdat Elisabeth onvruchtbaar was, en ze waren op hoge leeftijd gekomen.
Zacharias werd door het lot aangewezen om als priester dienst te doen in de tempel. Hij moest daar het reukoffer binnen brengen. Toen hij daar binnen was, verscheen een engel aan hem. Zacharias was bang voor de engel, maar de engel zei tegen hem niet bang te zijn. Hij zou een zoon krijgen, die vervuld zou zijn met de Heilige Geest en de wegbereider van de Heer zijn. Zacharias vroeg de engel waaraan hij dit kon weten. De engel antwoordde dat Zacharias niet zou kunnen spreken tot de dag van de geboorte van zijn zoon. Dit was inderdaad het geval, en wanneer hij de tempel weer uitkwam, was hij niet in staat om de menigte toe te spreken, die zich daar verzameld had. Toch begrepen zij dat hij een visioen had gezien. Zacharias bleef inderdaad stom, en Elisabeth werd zwanger. Toen Elisabeth een zoon gebaard had, wilden de buren het kind op de achtste dag besnijden en het de naam Zacharias geven, naar zijn vader. Elisabeth stond er echter op dat het kind Johannes genoemd zou worden. Men vroeg Zacharias om een beslissing te nemen. Hij vroeg om een schrijftafel, en schreef de woorden: 'Johannes is zijn naam'. Op dat moment werd hij verlost van zijn stomheid en werd hij vervuld met de Heilige Geest. Hij sprak de volgende profetie, die bekend is geworden als de lofzang van Zacherias.
[bewerk] Lofzang
‘Geprezen zij de Heer, de God van Israël,
hij heeft zich om zijn volk bekommerd en het verlost.
Een reddende kracht heeft hij voor ons opgewekt
uit het huis van David, zijn dienaar,
zoals hij van oudsher heeft beloofd bij monde van zijn heilige profeten:
bevrijd zouden we worden van onze vijanden,
gered uit de greep van allen die ons haten.
Zo toont hij zich barmhartig jegens onze voorouders
en herinnert hij zich zijn heilig verbond:
de eed die hij gezworen had aan Abraham, onze vader,
dat wij, ontkomen aan onze vijanden,
hem zonder angst zouden dienen, toegewijd en oprecht,
altijd levend in zijn nabijheid.
En jij, kind, jij zult genoemd worden: profeet van de Allerhoogste,
want voor de Heer zul je uit gaan om de weg voor hem gereed te maken,
en om zijn volk bekend te maken met hun redding
door de vergeving van hun zonden.
Dankzij de liefdevolle barmhartigheid van onze God
zal het stralende licht uit de hemel over ons opgaan
en verschijnen aan allen die leven in duisternis
en verkeren in de schaduw van de dood,
zodat we onze voeten kunnen zetten op de weg van de vrede.’