Abdij van Villers
Van Wikipedia
De benaming Abdij van Villers-la-Ville, die men soms leest, is eigenlijk een fout, want contradictorisch. De naam Villers-la-Ville verwijst enkel naar het dorp (ten onrechte "ville", d.i. "stad" genoemd) en moet duidelijk onderscheiden worden van de Abdij van Villers. |
De Abdij van Villers (Frans: Abbaye de Villers) is een voormalige cisterciënzerabdij, gelegen in de Belgische gemeente Villers-la-Ville, waarvan bijzonder indrukwekkende ruïnes bewaard bleven.
[bewerk] Geschiedenis
De abdij van Villers werd in 1146 gesticht, als dochterabdij van Clairvaux, door een groepje monniken in opdracht van Sint Bernardus. De grond werd geschonken door drie plaatselijke landheren (Judith van Marbais, Anselm van Huneffe en Engelbert van Schoten), maar de eerste monniken moesten tot tweemaal toe verhuizen vooraleer zij de geschikte plek vonden die beantwoordde aan de behoeften van de gemeenschap. De stichting van de abdij werd bekrachtigd door paus Eugenius III (zelf een leerling van Bernardus) en de Luikse prinsbisschop Hendrik II van Leyen. De abdij lag in het grensgebied van het graafschap Namen en het hertogdom Brabant, maar vanaf 1209 verkoos de gemeenschap uitdrukkelijk om tot de Brabantse invloedssfeer te behoren, een keuze die de hertogen met allerlei weldaden beloonden. De abt van Villers zetelde ambtshalve in de Staten van Brabant.
De abdij beleefde vooral in de 13e eeuw een bloeiperiode, toen de gemeenschap 100 monniken en 300 lekenbroeders telde. Zij verwierf uitgestrekte landeigendommen (op het einde van de 13e eeuw in totaal 10.000 ha., verspreid van de huidige provincies Antwerpen tot Namen), stichtte op haar beurt de abdij van Grandpré (1231) en de St.-Bernardusabdij te Bornem (1236) alsmede een aantal begijnhoven en nonnenkloosters, waarvan de abten de geestelijke leiders werden.
De culturele uitstraling van Villers was groot: volgens een catalogus uit 1309 telde de bibliotheek 455 volumes, wat voor die tijd een uitzonderlijk groot aantal was. De abt Jan van Brussel (1333-1336) doceerde theologie te Parijs. Het stedelijke refugiehuis van de abdij in Leuven diende tot verblijf van de jonge monniken die in de stad theologie studeerden, en werd later omgevormd tot het universitaire "College van Villers" (door de abt Dionysius van Zevendonck in 1660).
Met de machtsovername door de Bourgondiërs begon stilaan het verval, toen de hertogen inspraak verkregen bij de aanstelling van de abten, hetgeen meer dan eens tot tweedracht leidde. In de 16e eeuw had de abdij zwaar te lijden onder de godsdiensttroebelen. O.m. in 1544 werden ernstige verwoestingen aangericht door de plunderende Spaanse troepen. De monniken moesten de abdij verlaten en zochten hun toevlucht in verschillende stedelijke refugiehuizen, maar vanaf 1587 kende Villers een nieuwe bloei onder de abt Robert Henrion, die het materiële herstel organiseerde.
De 18e eeuw bracht, met de machtsovername door Oostenrijk, een laatste grote bloeiperiode, totdat (de laatste!) abt Bruno Cloquette openlijk in conflict kwam tegen de religieuze hervormingspolitiek van keizer Jozef II. De keizer, die Cloquette door diens houding mee verwantwoordelijk stelde voor de Brabantse omwenteling, liet Oostenrijkse troepen de abdij bezetten en de opstandige abt moest een tijdje vluchten. De orde keerde weer onder keizer Leopold II, maar dat was slechts voor korte tijd.
Toen Frankrijk, dat besloten had zijn naaste buren te laten delen in de voordelen van de Revolutie, onze gewesten binnenviel, koos de abt ditmaal de zijde van de keizer. Dat was het begin van het einde: op 11 december 1796 werden de kloosterlingen door Franse troepen definitief verdreven. De eigendommen werden openbaar verkocht, en het terrein van de abdij zelf kwam in handen van een zekere La Terrade, een gewetenloze handelaar in bouwmaterialen, die de gebouwen stelselmatig sloopte en het "gerecycleerde" materiaal verkocht. In 1820 werd het terrein opgekocht door Charles-Lambert Huart, die in 1851 de toelating gaf om de spoorlijn Brussel-Namen dwars door zijn eigendom te laten aanleggen, wat hem een royale vergoeding opleverde. Wat er overbleef van de gebouwen werd verwaarloosd; de tijd en de elementen deden de rest...
Uiteindelijk, in 1893, kwam het terrein in handen van de Belgische Staat, die sindsdien grootscheepse reddingswerken liet aanvatten om de ruïne voor verdere aftakeling te behoeden.
[bewerk] De kloostergebouwen
De abdijkerk is nog steeds het meest indrukwekkende bouwwerk van het ruïnenveld. Het is 94 m lang en de booggewelven zijn 23 m hoog. Aan de bouw werd begonnen in 1197, nog in Romaanse stijl (te zien aan het voorportaal). In opeenvolgende fasen werd er vervolgens in gotische stijl verder gebouwd tussen 1210 en 1267. Daarmee behoort de abdijkerk van Villers tot de eerste gotische gebouwen in België. Uniek is het herhaalde gebruik van ronde vensters ("oculi") in combinatie met lancetbogen.
Voorts zijn er imposante ruïnes van de refter en het gastenverblijf (beide uit de 13e eeuw), van het kloosterpand (14e–15e eeuw) en van het classicistische abtenpaleis (18e eeuw).
Meer afbeeldingen die bij dit onderwerp horen kunt u vinden in de categorie Abdij van Villers van Wikimedia Commons. |