Arnold Kerdijk
Van Wikipedia
Arnold Kerdijk, geboren als Arnoldus Polak Kerdijk (24 mei 1846 – 16 maart 1905) was een Nederlands journalist en politicus.
Arnold Kerdijk was een progressief liberaal en heeft in het laatste kwart van de 19e eeuw een actieve rol gespeeld in de Nederlandse politiek.
[bewerk] Biografie
Kerdijk werd geboren in Rotterdam als zoon van Simon Andries Polak Kerdijk, koopman en commissionair in effecten, en Elizabeth Bezeth. De familienaam Polak Kerdijk werd in 1859 gewijzigd in Kerdijk.
Kerdijk studeerde van 1863 tot 1871 rechten in Utrecht, hij studeert cum laude af. In 1873 promoveerde hij in het Romeins en hedendaags recht op een 31-tal stellingen. Uit de stellingen kwamen zijn maatschappelijke betrokkenheid en zijn progressief-liberale oriëntatie duidelijk naar voren. Kerdijk gaat werken als hoofdopziener voor het lager onderwijs in Zuid-Holland. Hij ijvert voor het formaliseren van de Onderwijsinspectie en voor het aanstellen van bezoldigde onderwijsinspecteurs. Kerdijk was van 1876 tot 1880 secretaris van de Nederlandsche Vereeniging tot bevordering van Volksonderwijs.
Kerdijk is betrokken bij de oprichting in 1874 van het tijdschrift Vragen des Tijds, waarin het progressief-liberale gedachtegoed gepropageerd werd. Hij zou dertig jaar lang redacteur van het blad blijven. Kerdijk was ook van 1874 tot 1881 redacteur van het "Volksblad".
Geïnspireerd door de Britse coöperatiebeweging stichtte Kerdijk in 1874 (samen met zijn zwager J.C. van Marken) de verbruikscoöperatie De Delftsche Winkelvereeniging. Een paar jaar tijd speelde hij een rol in de landelijke koepels voor coöperaties, eerst de Commissie voor de Coöperatie en later de Vereeniging tot bevordering der Coöperatie in Nederland.
Kerdijk trouwde op 1 juni 1876 met Elisabeth Sara (Nora) Matthes. Tussen 1877 en 1882 kreeg het paar achtereenvolgens een dochter (Agnite), een zoon (Frits) en twee dochters (Elisabeth en Anna). Het paar ging in Delft wonen.
In 1880 werd Kerdijk de eerste directeur bij de Rijkspostspaarbank in oprichting. Kerdijk was er van overtuigd dat het leren sparen bij kon dragen aan de emancipatie van de arbeiders, spaarbanken konden daar in bijdragen. Een maand na de opening in 1881 kreeg Kerdijk op eigen verzoek eervol ontslag.
Kerdijk werd nu algemeen secretaris van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Zijn positie binnen deze club was moeizaam. Hij had voor het Nut te vooruitstrevende ideeën en het realiseren van zijn plannen stuitte op verzet.
Eén van zijn plannen was het opzetten van een weekblad, met instemming van het bestuur startte Kerdijk in 1887 samen met Tjeenk Willink op eigen risico het blad. Het viel verkeerd bij de achterban, het uitgeven van het blad namens het Nut werd niet toegestaan, met als gevolg dat Kerdijk zijn functie neer legde. Het blad zette hij door, het werd zelfstandig uitgegeven als het Sociaal Weekblad. Kerdijk voerde er tot 1892 de redactie van, waarna hij de redactie aan Willem Treub overdroeg.
Kerdijk was in 1887 al namens het kiesdistrict Amsterdam gekozen tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, iets dat hem eerder (1878, Rotterdam) niet gelukt was. Met zijn verkiezing in de Kamer gaf hij zijn lidmaatschap van de Amsterdamse gemeenteraad op (waarin hij in 1884 verkozen was). Hij zou tot 1901 namens Amsterdam kamerlid blijven. Kerdijk was tot 17 maart 1901 lid van de Liberale Unie en daarbinnen lid van achtereenvolgens de Kiesrecht-Kamerclub (1893-1894), de Vooruitstrevende Kamerclub (1894-1897, fractievoorzitter) en de Vrijzinnig-democratische Kamerclub (1897-1901).
Kerdijk werd in de Kamer voorzitter van een van de drie afdelingen van de koninklijke nijverheidsenquête. Het vervolg daarop was zijn lidmaatschap van Centrale Commissie voor de Statistiek, van 1892 tot 1898. Vanaf 1898 tot 1901 was hij voorzitter van de Commissie. In 1891 werd Kerdijk gevraagd minister te worden van Waterstaat, Handel en Nijverheid, hij weigerde dit op de daarvoor gestelde voorwaarden.
Naast zijn kamerlidmaatschap bleef hij sociaal actief. Hij was lid van het bestuur van de Nieuw-Malthusiaansche Bond, en bestuurslid van Ons Huis in Amsterdam, en later in Den Haag. Verder was vanaf 1896 hij commissaris van de N.V. Bouwonderneming 'Jordaan', die zich richtte op het gedeeltelijk saneren van die buurt.
Kerdijk was vanaf het begin voorzitter van het bestuur van het Opleidings-inrichting voor Socialen Arbeid, wat later de School voor Maatschappelijk Werk werd. Hij gaf ook korte tijd les aan de school.
Kerdijk’s ideeën kwamen in zijn totaliteit tot uitdrukking in het Centraal Bureau voor Sociale Adviezen. Doel van Kerdijk’s initiatief was het verbeteren van de maatschappelijke positie van de arbeider 'met terzijdestelling van de bevordering van enig partijbelang'. Het bureau was hierin het middel, het verzamelde gegevens voor arbeidersorganisaties en gaf deze rechtskundig advies en bijstand wanneer dat nodig was.
Kerdijk was verder nog voorzitter van de Nederlandse sectie van de internationale vereniging tot wettelijke bescherming van de arbeiders (1901 tot 1905). In 1901 zou hij als een van de weinige liberalen stemmen tegen de ontwerp-Ongevallenwet, die zijns inziens de arbeiders onvoldoende beschermde.
Na de splitsing in de Liberale Unie in maart 1901 over het vraagstuk van het Algemeen Kiesrecht was Kerdijk met Treub een van de oprichters van de Vrijzinnig Democratische Bond.
Kerdijk leed sterk onder het overlijden van achtereenvolgens zijn moeder in december 1899 en zijn vrouw eind februari 1902. Hij leed aan langdurige depressies. Tijdens een vakantie in Beieren in 1905 pleegde hij zelfmoord door verdrinking in de Isar.