Constant Permeke
Van Wikipedia
Constant Permeke (31 juli 1886 — 4 januari 1952) was een Vlaams expressionistisch kunstschilder. Hij wordt gezien als belangrijkste schilder van het Vlaamse expressionisme.
Constant Permeke werd geboren te Antwerpen. Zijn vader Henri Permeke was een verdienstelijk landschapschilder. In 1891 koos de vader met zijn boot Artis Amor en zijn gezin het zeegat, om tenslotte in 1892 aan te leggen in Oostende en daar verder te blijven. In 1897 werd de vader er zelfs de eerste conservator van het Stedelijk Museum voor Schone Kunsten. De confrontatie met de Noordzee zou Constant Permeke aan de Vlaamse polders binden. Hij zou sterven in zijn huis "Vier Winden" te Jabbeke waar hij en zijn gezin sinds 1930 woonden.
In zijn Oostendse jeugd loopt Permeke van 1903 tot 1906 academie te Brugge, maar veel steekt hij er niet op. Een van zijn medeleerlingen is Achiel Van Sassenbroeck. In 1906 verblijft hij te Gent, voor zijn militaire dienstplicht. Hij laat zich daar inschrijven aan de academie en wordt ingedeeld bij de "Universitaire Compagnie", waarbij hij van een zekere vrijheid kan gebruikmaken, om vriendschap te sluiten met belangrijke figuren als Frits Van den Berghe, Gustaaf De Smet, Leon De Smet, en de criticus Paul Gustaaf Van Hecke. Sterk onder de invloed van "de prins van het Vlaamse luminisme" Emiel Claus, die te Astene verblijft, en aangetrokken door de bekendheid van de eerste Latemse kunstenaarskolonie, omheen Binus Van Den Abeele, vestigt de groep vrienden zich te Sint-Martens-Latem.
In maart 1908 is Permeke soldaat af en keert hij terug naar Oostende. Gust De Smet komt ook naar Oostende, en het tweetal betrekt samen een herbergkamer in de Kaaistraat. Geconfronteerd met het rauwe, harde vissersleven van die tijd, nemen ze afstand van het lichte coloriet van de Claus-techniek, die ze niet toelaat hun emotioneel beleven op doek te brengen.
In de lente van 1909 trekt Permeke weer naar de Latemse vrienden, maar hij leeft er eerder teruggetrokken en interesseert zich vooral voor de zware en pasteuse toets van Albert Servaes, die hij al kende van zijn Gentse academietijd. Servaes kon toen al doorgaan als de "Vader van het Vlaamse expressionisme". Op 27 juni 1912 trouwt Permeke met Maria Delaere uit Poperinge, zijn "Marietje". Het koppel vestigt zich in de Vuurtorenwijk, te Oostende, temidden van het harde, maar sociaal aan mekaar gehechte vissersvolk. Hier krijgen we de eerste doorbraak van het Permekiaanse expressionisme in al zijn emotionele geladenheid: dof gehouden tonaliteit, brutale vormgeving en gedurfde vervormingen, om zijn expressieve kracht te creëren.
Wanneer in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbreekt wordt Permeke opgeroepen en ingezet bij de verdediging van Antwerpen. Te Duffel raakt hij zwaargewond. Hij wordt overgebracht naar het verenigd Koninkrijk, naar een hospitaal te South Hillwood. Na zijn herstel vindt hij zijn vrouw en zijn moeder terug in Folkestone. Hier wordt zijn eerste zoon John geboren. Intussen ontstaan contacten met Belgische kunstvrienden als Edgard Tytgat, Gustave van de Woestijne, Alouïs Boudry en Hippolyte Daeye. In maart 1916 vestigt hij zich in Chardstock (Devonshire). Hoewel hij nog steeds op krukken loopt krijgt zijn schildersziel hem weer te pakken, en er ontstaan enkele meesterwerken als kleurenexplosies omheen het Engels pittoreske natuurgebeuren. In april 1919 keert het gezin Permeke, dat intussen drie kinderen heeft, terug naar België, naar het huis op de Oostendse Vuurtorenwijk. Na zijn levensroes van het Devonshirelandschap wordt de kunstenaar nu geconfronteerd met een desolate, deels berooide visserswijk. In sombere kleuren en krachtige lijnen brengt hij virtuoos raak geobserveerde vissersfiguren, als hoofdthema, in beeld.
In 1921 bezorgen de Brusselse galerijhouders van "Sélection", P.G. Van Hecke en André De Ridder, Constant Permeke een opmerkelijke expositie in "Kunst van Heden" te Antwerpen. Ook te Parijs, in de galerij "La Licorne", in hetzelfde jaar, is het Franse onthaal een revelatie. Nu al toont Permeke zich superieur aan zijn Latemse vrienden Frits Van den Berghe en Gustaaf De Smet. Tussen 1922 en 1924 trekt Permeke regelmatig naar Astene, om er samen te werken met Frits Van den Berghe. In 1926 verblijft hij kort te Vevey (Zwitserland). Hij schildert er enkele berglandschappen, die Albert Servaes interesseren. In 1930 betrekt hij het huis "De Vier Winden" te Jabbeke. Meteen wijzigt zich zijn thematiek: wat eerst visser en zee betekende, wordt nu gedomineerd door boer en akker. Hij ontplooit nu ten volle zijn barokke kracht in een enorme productiviteit, met meesterwerken als "Gouden Oogst" (1935), "De Grote Marine" (1935), "Moederschap" (1936), "Het Afscheid" (1948), "Dagelijks Brood" (1950).
Permeke ontpopt zich eerst in 1937 als beeldhouwer. Hierin zoekt hij het isoleren van de menselijke figuur, alweer in een indrukwekkend monumentaal gebeuren. "De Zaaier" (1939), de grote "Niobe" (1946) en "De Drie Gratiën" (1949) geven gestalte aan een beheerste monumentaliteit in een mythologische expressie. In 1934 krijgt hij de internationale erkenning ten volle, bij zijn deelname aan de "Biënnale van Venetië". Ook in 1926 al had hij België vertegenwoordigd, samen met zijn vrienden Frits Van den Berghe en Gust De Smet, in dezelfde stad, op de XVde Internationale Expositie.
De oorlogsperiode 1940-1944 wordt voor Permeke, zowel menselijk als artistiek, een tragedie. Zijn zoon Paul wordt door de Duitsers weggevoerd en hemzelf wordt het schilderen verboden. Zijn kunst, zoals het hele expressionisme wordt als "entartet" beschouwd. Verbitterd zoekt hij te Brussel een tijdelijke verblijfplaats. Na de oorlog wordt hij in december 1945 benoemd tot directeur van het Nationaal Hoger Instituut en de Koninklijke Academie te Antwerpen, als opvolger van Isidore Opsomer. Bij deze benoeming had hij echter zijn persoonlijke condities gesteld. Nog geen jaar later, in oktober 1946, neemt hij al ontslag. Intussen was zijn zoon uit het gevangenkamp teruggekeerd en vindt Permeke zijn werkkracht terug in vernieuwde levensvreugde.
Het summum van zijn carrière bereikt Permeke op zijn retrospectieve expositie te Parijs, in 1947-1948. De feestelijke vreugde wordt echter brutaal verdrongen door het verlies van zijn "Marietje", op 3 mei 1948. Hij wordt scherp getekend door het drama en, verzorgd door zijn dochter Thérèse, sukkelt hij met zijn gezondheid.
Moreel gesteund door Mevrouw d'Ydewalle herneemt hij toch enigszins zijn creatieve activiteit, doch zijn impulsief expressieve kracht vertoont nu een zekere verfijning in tekening en in kleur. Aldus ontstaat "De dame met de rode handschoenen" (1951), naast andere portretten en een reeks Bretoense landschappen. Op voorstel van de Franse Fauvisme-schilder Maurice De Vlaminck maakt hij in de lente van 1951 een tiendaagse reis naar Bretagne, waarbij hij het bekende Pont-Aven van Paul Gauguin aandoet. Na deze reis begint ziekte zijn gezondheid kennelijk te ondermijnen. In november van dat jaar moet hij het bed houden.
Constant Permeke sterft te Oostende op 4 januari 1952. Hij is 65 jaar oud geworden. Op 8 januari wordt hij te Jabbeke begraven, naast "Marietje". Op het graf had hij al een beeldhouwwerk van die andere Latemnaar Georges Minne laten plaatsen.