Slag bij Isandlwana
Van Wikipedia
De Slag bij Isandlwana was een veldslag in de oorlog tussen de Britten en de Zoeloes. Op 22 januari 1879 werd een Brits leger onder bevel van luitenant-kolonel Henry Pulleine haast volledig afgeslacht door de Zoeloes.
[bewerk] Wat voorafging
De Britten gaven een ultimatum aan de Zoeloekoning Cetshwayo op 11 december 1878. Cetshwayo ging hier niet op in, waarop de Britten hem de oorlog verklaarden. Lord Chelmsford, opperbevelhebber van de Britten tijdens deze oorlog, bracht zijn troepen over van Pietermaritzburg naar Helpmekaar. Op 9 januari 1879 kwamen ze langs Rorke’s Drift, en op 11 januari staken ze de Buffalo rivier over om Zoeloeland binnen te dringen.
De Britten sloegen hun kamp op bij Isandlwana, maar door de grootte van hun leger, de harde grond en het gebrek aan gereedschap om zich in te graven, deden ze niet de moeite om het kamp te versterken. Ze vertrouwen op hun superieure organisatie en wapens. De Britten zonden verkenners uit, die enkele schermutselingen leverden met de Zoeloes, maar op geen enkel moment konden ze de kracht van hun vijand inschatten.
Het Britse leger bestond vooral uit infanterie, een groot aantal Afrikaanse hulptroepen van de Natal Native Contingent, wat eenheden van de cavalerie en een detachement van de artillerie, die twee veldkanonnen bij zich had en diverse granaatwerpers.
Zodra het kamp bij Isandlwana was opgericht, verdeelde Chelmsford zijn leger en ging zoeken naar de hoofdmacht van de Zoeloes. Hij liet het 1e bataillon van de 24e Regiment achter onder bevel van luitenant-generaal Henry Pulleine. Pulleine was eerder een administratief persoon en had geen gevechtservaring. Rond 10u30 kwam kolonel Anthony Durnford in het kamp aan met vijf cavaleriesoldaten van de Natal Native horse. Gezien Durnford meer dienstjaren had als Pulleine, had Durnford het commando moeten overnemen. Dit gebeurde echter niet en na het middagmaal trok Durnford er met zijn cavaleristen op uit om de omgeving te verkennen. Toen het gevecht begon, trok hij zich terug op de Britse rechtervleugel om aan de slag deel te nemen. Op korte tijd nam Durnford het commando van de Britten tijdens de slag op zich.
[bewerk] De veldslag
Terwijl Chelmsford vruchteloos op zoek was naar de Zoeloes, stootten enkele bereden verkenners op het Zoeloeleger van ongeveer 20.000 man sterk. Het Zoeloeleger achtervolgede de verkenners en kwam zo bij het kamp terecht. De 1400 soldaten van Pulleine werden al heel snel overweldigd. De Zoeloes namen geen gevangenen en doodden haast iedereen, met inbegrip van Pulleine en Durnford. Ongeveer 60 Britse soldaten konden ontsnappen, en heel opvallend , geen van hen droeg de typische rode jas van de Britse soldaat. Cetshwayo had aan zijn mannen het order gegeven om alle soldaten te doden die de rode uniformjas droegen. De overlevende Britse soldaten waren officieren die een donkerblauw uniform droegen, soldaten van de Royal Artillery die lichtblauwe uniformen hadden en cavaleristen van de Natal Mounted Police.
Een van de overlevenden was luitenant Horace Smith-Dorrien, die later aan het hoofd zou staan van het British II Corps in Vlaanderen, 35 jaar later tijdens de eerste wereldoorlog. Twee andere officieren, de luitenanten Teignmouth Melvill en Nevill Coghill werden gedood nadat ze de Buffalo rivier hadden overgestoken. Zij kregen postuum het Victoria Cross voor hun poging om de regimentsvlag te redden. Omdat de medaille tot dan nog niet postuum werd uitgereikt, zou dit duren tot 1907. Een ander Victoria Cross werd toegekend aan een andere overlevende, soldaat Samuel Wassall, voor het redden van een andere soldaat.
Doorgaans gaat men ervan uit dat de Britten moeilijkheden hadden met het uitpakken en verdelen van de munitie, waardoor het verdedigen hoe langer hoe moeilijker werd. Sommige historici menen echter dat een gedeelte van de soldaten zich terugtrok, waardoor de Zoeloes sneller konden oprukken en dieper in de linies doordringen. Recent onderzoek heeft ook aangetoond dat de Briste verdedigingslijn te lang was en dat de Britse soldaten enkele meters van mekaar verwijderd waren, in plaats van schouder-aan-schouder te vechten. To slot denkt men ook aan het falen van het standaardgeweer van de Britten, het Martini-Henry-geweer dat snel warm liep en vaak na enkele rondjes munitie blokkeerde. Dit kon leiden tot een verlies aan vuurkracht in een linie die zo al ver uitliep.
Chelmsford was ongeveer 11 km verwijderd van de veldslag en kreeg zeker twee aanduidingen dat het kamp werd aangevallen. Door het heuvelachtig terrein had hij echter een slecht zicht op de omgeving. Klaarblijkelijk sloeg hij geen acht op beide rapporten. Een van de standaardorders bij een aanval op een kamp, was de tentlijnen los te maken zodat de soldaten niet verstrikt zouden raken. Dit gebeurde echter niet en de tenten stonden dus nog rechtop. De officieren die bij Chelmsford waren, konden met hun verrekijkers de rechtopstaande tenten zien. Chelmsford dacht dus dat het kamp niet aangevallen werd. Hij keerde pas terug in de nacht van 22 januari, en zijn soldaten waren gedwongen te bivakkeren tussen hun gevallen wapenbroeders. Op dat moment konden ze ook het geluid horen van de gevechten bij Rorke's Drift.
[bewerk] Na de veldslag
Isandlwana was een Pyrrhusoverwinning voor de Zoeloes, niet alleen omdat ze zware verliezen hadden geleden, maar ook omdat de vrees van koning Cetshwayo bewaarheid werd: de politici in Londen, die niet achter de oorlog stonden, veranderden van gedachte en steunden nu volop de Britse oorlog tegen de Zoeloes. Eén slag hadden de Zoeloes al gewonnen, maar de oorlog zou aantonen dat ze weinig vuurkracht hadden en ondanks hun numerieke superioriteit ter plaatse, konden ze niet dezelfde mankracht leveren op het slagveld als de Britten tijdens de oorlog.
De Britse regering was vastbesloten terug te slaan. De eerste reden is zeer eenvoudig: de Britten hielden er niet van verslagen te worden, en al helemaal niet door een volk dat ze als inferieur beschouwden. De tweede reden heeft te maken met de mogelijke weerslag op het Britse imperium. Als ze de Zoeloes niet konden verslaan, zou iedereen weten dat het imperium niet onoverwinnelijk is wat kon leiden tot opstanden en rebellie. De Britten zagen een duidelijke parallel tussen hun positie en die van het Romeinse rijk na de slag van het Teutoburger woud. Tot dan konden de kosten van de Zoeloe-oorlog nauwelijks gerechtvaardigd worden, maar als de overwinning van de Zoeloes bij Isandlwana rebellie zou aanmoedigen waar ook in het Britse imperium, dan waren de kosten voor de oorlog uiteindelijk goedkoper dan het onderdrukken van opstandjes in andere delen van het Britse rijk.
Het leger werd versterkt en viel nogmaals Zoeloeland binnen. De Zoeloes werden verslagen in een reeks van velslagen die eindigde met de slag van Ulundi en de gevangenneming van koning Cetshwayo. De onderkoningen van de Zoeloes werden aangemoedigd door de Britten om hun onderkoninkrijken te regeren zonder het centrale Zoeloegezag te herkennen. Toen koning Cetshwayo werd vrijgelaten, werd het koninkrijk van de Zoeloes niet langer beschouwd als een bedreiging voor het Britse imperium.
Door de film Zulu geloven veel mensen dat de Britse soldaten aan de Isandlwana en Rorke's Drift Welsh waren. In feite zou het regiment pas Welshmen recruteren een decennium na het einde van de Zoeloe-oorlog. De meeste soldaten waren in feite Engels, zoals ook correct werd voorgesteld in de film Zulu Dawn.