Jerobeam I
Van Wikipedia
Jerobeam I ("vermeerdering van het volk") was de zoon van Nebat uit de stam van Efraïm (1 Koningen 11:26-39) en de eerste koning van het Tienstammenrijk Israël. Hij regeerde van 922 v. Chr. tot 901 v. Chr. Hij werd door Salomo gepromoveerd tot leider van de werklieden.
Toen Salomo ontrouw werd aan God, stuurde God de profeet Achia naar Jerobeam. Hij droeg een nieuwe mantel. Hij scheurde de mantel in twaalf stukken. De twaalf stukken van de mantel stelden de twaalf stammen van Israël voor. Hij gaf Jerobeam tien stukken en zei dat hij koning over tien van de twaalf stammen zou worden. Omdat David God altijd trouw had gediend zou het koninkrijk pas na Salomo's dood uiteenvallen. Na de profetie van Achia begon Jerobeam tegen Salomo samen te zweren, maar de samenzwering werd ontdekt en Jerobeam vluchtte naar farao Sjisjak (Sjosjenq I) van Egypte.
Na Salomo's dood kwamen de stammen van Israël bijeen in Sichem om Salomo's zoon Rechabeam tot koning te verheffen. Dit ging echter niet zonder problemen. De noordelijke stammen waren ontevreden over de invloed van Salomo's stam, Juda, en wilden afschaffing van de dwangarbeid en een belastingverlaging. Rechabeam luisterde naar de adviseurs van zijn vader, die hem adviseerden tegemoet te komen aan de eisen van de noordelijke stammen. Maar Rechabeam luisterde ook naar de jongemannen waarmee hij was opgegroeid en zij adviseerden hem om zich nog harder op te stellen tegenover de stammen. Hij wees de eisen dan ook van de hand. De noordelijke stammen liepen weg en stelden dat zij niets met het huis van David te maken hadden. Zij kozen Jerobeam, die inmiddels uit ballingschap was teruggekeerd, tot koning. Alleen de stam van Juda en de stam van Benjamin bleven Rechabeam trouw en vormden het koninkrijk Juda.
Jerobeam maakte Sichem tot zijn hoofdstad en begon zijn heerschappij over de tien noordelijke stammen. Hij was echter bezorgd dat de bevolking, omdat deze God in de Tempel te Jeruzalem vereerde, terug onder Rechabeams' heerschappij wilde leven. Daarom plaatste Jerobeam aan de uiterste noord- en zuidgrens van zijn koninkrijk, te Bethel en Dan, twee gouden kalveren waar de Israëlieten Jahweh konden vereren. Dit was echter in overtreding van de Tien Geboden en Jerobeam werd bekend als de koning die "Israël liet vervallen tot zonde". Hij voerde voor de rest van zijn regering oorlog tegen het zuidrijk Juda. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Nadab.