Weihnachtsoratorium
Van Wikipedia
Het Weihnachtsoratorium (BWV 248) is een cyclus van zes cantates, geschreven door Johann Sebastian Bach voor de periode van Kerst 1734 tot en met Driekoningen 1735. De teksten zijn ontleend aan het Evangelie naar Lucas en het Evangelie naar Mattheus en bewerkt door librettist Picander (pseudoniem van Christian Friedrich Henrici) Het is waarschijnlijk nooit Bachs bedoeling geweest dat de zes cantates integraal werden uitgevoerd.
Inhoud |
[bewerk] Muziek
De muziek van het Weihnachtsoratorium bestaat uit koren, aria’s en recitatieven. Alle gezongen teksten worden door een orkest begeleid. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Matthäus Passion komen in het Weihnachtsoratorium geen grote koraalbewerkingen voor. Bij het schrijven van het Weihnachtsoratorium maakte Bach gebruik van zeker 19 delen van andere door hemzelf gecomponeerde cantates.
[bewerk] Eerste cantate
De eerste cantate is geschreven voor Eerste Kerstdag. De cantate begint met een openingskoor, waarna in aria's en recitatieven het mensworden van Jezus wordt bezongen. Opvallend in deze cantate is het gebruik van de trompet in de muziek: in de tijd van Bach werd een trompet doorgaans alleen gebruikt voor muziek ter ere van vorsten. De melodie was overigens eerder door Bach gebruikt ter ere van de verjaardag van een Poolse prinses in 1733.
[bewerk] Tweede cantate
De tweede cantate is geschreven voor Tweede Kerstdag. Door velen wordt deze cantate als de mooiste en belangrijkste van de zes beschouwd. De cantate begint met een instrumentale pastorale (Sinfonie). De orkestbezetting van dit stuk bestaat uit twee fluiten, vier hobo's, een strijkorkest en een basso continuo. De recitatieven, aria's en koorzangen vertellen vol vreugde van de engelen die de geboorte van Jezus aan de herders verkondigen. Precies middenin deze cantate valt het koraal "Schaut hin, dort liegt in finstern Stall". Dit koraal is een lage toonzetting geschreven om de nederigheid uit te drukken. In het slotkoraal "Wir singen dir in deinem Heer" gebruikt Bach dezelfde melodie, alleen vijf tonen hoger om uiting te geven aan de stralende verheerlijking. In dit slotkoraal komt daarnaast ook de melodielijn van het openingstuk Sinfonie weer terug. De cantate krijgt hierdoor een cyclische opbouw. Bach gebruikt in deze cantate vooral instrumenten die passen bij herders, zoals fluiten.
[bewerk] Derde cantate
De derde cantate is bedoeld voor de dag na Tweede Kerstdag. Hierin wordt het bezoek van de herders aan Jezus beschreven. In deze cantate staat vooral de dankbaarheid centraal.
[bewerk] Vierde cantate
In de vierde cantate, geschreven voor Nieuwjaarsdag, wordt de naamgeving van Jezus behandeld.
[bewerk] Vijfde cantate
In 1734/1735 was er geen zondag tussen Kerst en Oud & Nieuw, maar wel een tussen Oud & Nieuw en Driekoningen. De vijfde cantate werd gezongen op deze zondag na Nieuwjaarsdag. In deze cantate wordt het bezoek van de drie wijzen uit het oosten aan koning Herodes behandeld. De cantate vertelt over het licht dat de wijzen hebben gezien.
[bewerk] Zesde cantate
De zesde en laatste cantate vertelt van het bezoek van de wijzen uit het oosten aan Jezus. In dit deel staat centraal dat de vijandelijke machten het Christuskind geen schade kunnen toebrengen. Bach maakte hier een koppeling naar het heden, door te stellen dat ook een gelovige, die zich onder Jezus’ bescherming stelt, veilig is. Dit wordt muzikaal onder meer weergegeven door een solokwartet van vier solisten vlak voor het slotkoor. De zesde cantate werd op Driekoningen uitgevoerd.