Zoniënwoud
Van Wikipedia
Inhoud |
[bewerk] Situering
Het Zoniënwoud (Frans: Fôret de Soignes) is een groot bos in België van meer dan 4000 hectare, in het midden van het land ten zuidoosten van de hoofdstad Brussel gelegen.
Het wordt beheerd door zowel Vlaanderen (56%), het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (38%) als het Waals gewest (6%). Aansluitend zijn er nog diverse privébossen en het Kapucijnenbos dat eigendom is van de Koninklijke Schenking.
Het Zoniënwoud ligt op het grondgebied van de Vlaamse gemeenten Sint-Genesius-Rode, Hoeilaart, Overijse en Tervuren, de Brusselse gemeenten Ukkel, Watermaal-Bosvoorde, Oudergem en Sint-Pieters-Woluwe en de Waalse gemeenten Terhulpen en Waterloo.
De eerste aanwijzingen voor het bestaan van het Zoniënwoud dateren al uit de vroege middeleeuwen. Destijds werd het woud doorkruist door de rivier de Zenne waar het woud zijn naam aan ontleent. Het woud is waarschijnlijk een overblijfsel van het oude, veel uitgestrektere Silva Carbonaria of Kolenwoud. Heden beslaat het Zoniënwoud ’slechts’ een oppervlakte van 4421ha. Dit staat in scherp contrast met de oppervlakte van 10000ha die het bos rijk was aan het begin van de 19e eeuw. De sterke afname van het bosareaal werd hoofdzakelijk veroorzaakt door massale kappingen gedurende de eerste jaren na de onafhankelijkheid van België, maar ook door meer recente verkavelingen, de aanleg van paardenrenbanen en grootscheepse infrastructuurwerken. Deze infrastructuurwerken hebben het Zoniënwoud sterk ruimtelijk versnipperd hetgeen een niet te onderschatten invloed heeft op het bosleven (Zie verder). De laatste jaren wordt er evenwel werk gemaakt van een uitbreiding van het bosareaal, hiertoe werd reeds 150ha grond aangekocht. Door de regionalisatie van het Bestuur van Waters en Bossen in 1983 wordt het bos beheerd door het Brusselse, Vlaamse en Waalse Gewest en de Koninklijke Schenking. Met 57% (2492ha) van de totale oppervlakte in zijn bezit beheert het Vlaamse Gewest het grootste deel van het bos. Vanzelfsprekend bemoeilijkt deze administratieve versnippering het bosbeheer. Een van de doelen die het huidige beheer voor ogen heeft, is de omvorming van het quasi homogeen beukenbos naar een eiken - beukenbos.
Het Zoniënwoud bestaat voor het grootste deel uit hoge beukenbossen. De oudste bomen zijn meer dan 200 jaar oud. Het woud was lange tijd een exclusief jachtgebied voor edelen, maar tegenwoordig is het ook bij het grote publiek erg geliefd. De grootte van het bos en de ligging pal in de grootstedelijke agglomeratie van Brussel maakt het tot een uniek natuurgebied voor België.
Het woud veroudert snel. Jaren geleden werd er een heel stuk van het zoniënwoud geplunderd wat leidde tot grote ontboste gebieden. Later heeft men de kale plekken volgeplant met beuken, wat een prachtig kathedraal effect opleverde. Eentonige plantages zijn echter slecht voor het ecosysteem en er treedt nauwelijks verjonging op (nieuwe bomen die ontkiemen); een beuk kan 300 jaar worden en de meesten zijn al over de 200 jaar. Wetenschappers doen er alles aan om natuurlijke verjonging te genereren, alleen is het niet zeker of het kathedraal-effect daardoor behouden blijft.
Het bos telt een groot aantal planten en dieren. Vroeger kende het veel meer planten, maar vooral kwetsbare soorten zijn verdwenen. Er groeien nog verschillende zeldzame planten, maar ook vreemde inwijkelingen die door menselijk toedoen zijn verschenen. Deze verstoren soms het ecosysteem, waardoor er maatregelen moeten genomen worden.
In het Zoniënwoud leefden vroeger 46 verschillende soorten zoogdieren. Zeven soorten zijn inmiddels verdwenen: de bruine beer (verdwenen omstreeks het jaar 1000), de wolf (rond 1810), de hazelmuis (sedert 1842), het everzwijn, het edelhert, de das en de haas.
[bewerk] Problemen bij het beheer
Een van de grotere problemen waarbij men bij het beheer wordt geconfronteerd is de quasi afwezigheid van natuurlijke verjonging van beuk (Fagus sylvatica). Nochtans zijn er zaden welke aanleiding geven tot nieuwe individuen, maar deze bereiken slechts een hoogte van enkele tientallen centimeters. Volgende redenen kunnen aangehaald worden om dit fenomeen te helpen verklaren:
• Rotting van zaden Een deel van de zaden die op de grond terechtkomen zullen niet de kans krijgen om te kiemen doordat ze op de grond door fungi worden aangetast.
• Vraat door houtduiven (Columba palumbus) Een groot deel van de zaden welke niet door fungi worden aangetast vormen het voedsel voor houtduiven welke in grote getale aanwezig zijn in het bos door de nabije aanwezigheid van de stad.
• Strooiselkwaliteit Het traag afbrekend strooisel met een hoge C/N - verhouding geeft aanleiding tot de vorming van zure humus. Deze zuurheid bemoeilijkt de wortelgroei van de jonge boompjes waardoor deze sterk geremd worden in hun ontwikkeling.
• Wortelconcurrentie in een compacte bodem Door de fragipan die ondiep in de bodem aanwezig is, is het moeilijk voor de opgroeiende boompjes om de diepere grondlagen, waar de pH gunstiger is, te bereiken. Bovendien ondervinden de ontwikkelende beuken in de bovenste grondlaag sterke wortelconcurrentie van de moederbomen, die veel water opnemen uit de bovenste laag.
• Vraat door reeën en knaagdieren Indien een opgroeiend boompje alle voorgaande gevaren goed heeft doorstaan loopt het nog steeds het risico om aangevreten te worden door ree¨en en knaagdieren.
Uit onderzoek is gebleken dat de slaagkansen van de natuurlijke verjonging kunnen verhoogd worden door de bosgrond aan te rijken met potgrond, hetgeen evenwel niet uitvoerbaar is op grote schaal, of door het onderwerken van de zaden nadat het grootste deel op de grond is terechtgekomen. Door toepassing van de laatste methode worden de beukennootjes beschermd tegen de vraat door duiven en wordt ook de bodemverdichting vermindert. Een ander probleem waarmee men, voornamelijk in het begin van de jaren ’90, werd geconfronteerd is de massale eikensterfte op het domein. Gezonde eiken, die door deze ziekte worden aangetast, sterven binnen de 2 jaar. De juiste oorzaken van deze ziekte zijn nog steeds niet achterhaald maar als mogelijke oorzaken worden voorgesteld:
• Luchtpollutie
• Mangaangebrek veroorzaakt door bodemverzuring
• Parasieten
Het hout van afgestorven eiken kan evenwel nog gebruikt worden voor houtproductie doordat het niet vlug door schimmels aangetast wordt. Door eveneens onbekende redenen is de aantasting van eiken de afgelopen jaren gestagneerd, maar andere en nieuwe bedreigingen van het eikenbestand, zoals sudden oak death, blijven bestaan. Ook bij het exploiteren van het Zoniënwoud ondervindt men moeilijkheden doordat hierbij zware bodemverdichting kan optreden. Door exploitatie hebben alle bosbodems te lijden onder verdichting, maar in het Zoniënwoud wordt dit fenomeen versterkt door de aanwezige fragipan en de lemige bodemtextuur. Om bodemcompactie te vermijden wordt het gebruik van vaste uitsleeppistes aanbevolen, maar door de bezetting met zware beuken is dit systeem moeilijk hanteerbaar in het Zoniënwoud. Bovendien verloopt het herstel van een gecompacteerde bodem in dit bos traag in vergelijking met andere bossen, zoals het Domeinbos van Ravels door de veel lagere abundantie van regenwormen in de bosbodem. Deze lage abundatie aan regenwormen wordt veroorzaakt door de lage bodem - pH die ervoor zorgt dat de - voor de regenwormen noodzakelijke - Ca - ionen niet meer beschikbaar zijn. Tot slot zorgt bemoeilijkt ook de ruimtelijke - en administratieve versnippering van het Zoni¨enwoud het bosbeheer. De fragmentatie van het bosecosysteem, die veroorzaakt wordt door de verschillende wegen die het bos doorkuisen en door de spoorlijn die dwars door het bos heen loopt, zou deels kunnen opgevangen worden door de aanleg van ecoducten. Hierdoor zou de uitwisseling van genetisch materiaal tussen de verschillende bosdelen sterk kunnen verbeterd worden. Naast de belemmering voor de plant - en diersoorten die in de verschillende bosdelen aanwezig zijn om genetisch materiaal uit te wisselen veroorzaakt de fragmentatie van het bos nog tal van andere problemen zoals licht - en luchtpoullutie, maar ook geluidshinder.
[bewerk] Bosreservaten en FSC-certificering
In het Zoniënwoud bevinden zich twee officieel erkende reservaten die deel uitmaken van het Europees reservatennetwerk nl. Harras en het Kersselaerspleyn. Dit laatste wordt deels al sedert 1983 behandelt als een bosresevaat d.w.z. dat men er de natuurlijke processen op zijn beloop laat zonder hierbij tussen te komen. Het Kersselaerspleyn is het grootste en tegelijk het oudste bosreservaat in Vlaanderen. Dit reservaat wordt beheerd als een integraal bosreservaat d.w.z dat hier - buiten een eventueel startbeheer - een 0 - beheer wordt toegepast in tegenstelling tot de gerichte bosreservaten waarbij men een actief beheer voert om een bepaald type in stand te houden. Zoals reeds gezegd laat men in een bosreservaat de natuurlijk processen op zijn beloop, maar men kan zich natuurlijk de vraag stellen in hoeverre men hierin kan of mag gaan. Het is bijvoorbeeld niet ondenkbaar dat het reservaat gekoloniseerd wordt door Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), Siberische eekhoorn (Tamias sibiricus) of andere exoten. Indien dit gebeurt bestaat de mogelijkheid dat de exoot gaat domineren en de andere plant -of diersoorten onderdrukken. Indien men de exoot gaat verwijderen uit een integraal bosreservaat doet men natuurlijk afbreuk aan de principes die kenmerkend zijn voor een integraal bosreservaat. Naast de erkenning van de twee hogergenoemde bosreservaten werd het Zoniënwoud in 1997 , samen met 2 andere Vlaamse bossen, als proefproject gecertificeerd met het FSC - label. Dit certificaat kan als een beloning gezien worden voor het gevoerde beheer daar het enkel aan duurzaam beheerde bossen wordt toegekend.