Falanx
Van Wikipedia
De Falanx is een gesloten infanterieformatie, bestaande uit hoplieten, d.w.z. met lange lansen bewapende en met metalen helmen en grote schilden (en vaak nog andere pantsering) beschermde soldaten, opgesteld in een diepte van 8 tot 20 rijen. Het was de traditionele slagorde van de Grieken in de klassieke oudheid.
Inhoud |
[bewerk] Tactiek
Formaties van lichter bewapende infanterie waren niet in staat lang stand te houden tegen een dergelijke muur van lansen en schilden, en ook ruiters konden maar beter afstand houden tot een dergelijke egelstelling, maar de falanx was aan de flanken kwetsbaar door haar logge structuur.
De voorste vier rijen droegen met hun vier of meer meter lange lansen bij aan het schier ondoordringbare lansenwoud. De linies daar achter hadden twee functies:
- de plaats innemen van gevallenen in de voorste linies
- het uitoefenen van druk.
Vaak stond falanx tegenover falanx. De lanspunten van de ene partij werden opgevangen door de schilden van de andere. Dan begon het serieuze duw-werk. De falanx met de grootste diepte slaagde er meestal in de andere falanx voor zich uit te duwen, totdat er een breuk in de linie kwam, waarna de verbroken falanx nagenoeg verloren was. De veldslag was vooral een kwestie van uithoudingsvermogen en duw-kracht. Meestal won de partij wiens falanx het langst de slagorde bewaarde. Het was niet ongebruikelijk dat de verliezende partij 10 tot 20 maal meer manschappen verloor dan de winnende.
De Thebaanse legeraanvoerder Epaminondas bedacht de zogenaamde "scheve falanx". In plaats van een falanx van 16 soldaten diep over de gehele linie, stelde hij op de linkervleugel bijvoorbeeld de hoplieten maar 12 rijen diep op, maar op de rechtervleugel wel 20 rijen diep. Omdat de meeste soldaten rechtshandig waren, had de rechtervleugel altijd de neiging meer druk uit te oefenen en de linkervleugel om wat te wijken. Epaminondas overdreef dat effect bewust, met het doel de linkervleugel van de vijand onder een onverdragelijk hoge druk te zetten. Deze tactiek verzekerde Thebe gedurende een korte periode de militaire suprematie in Griekenland.
Philippus II van Macedonië nam de Thebaanse tactiek over met een extra toevoeging: hij verlengde de lansen van 4 tot 6 meter. De falanx werd een nog geduchter speldenkussen, maar het ging wel ten koste van de wendbaarheid. Hij compenseerde dat door de cavalerie een grotere rol toe te delen in zijn veldslagen.
Tussen 200 v. Chr. en 168 v. Chr. voerden de Macedoniërs diverse oorlogen met de Romeinse Republiek. Het Romeinse leger had aanvankelijk ook in een falanx gevochten, maar de oorlogen met het bergvolk der Samnieten hadden de Romeinen overtuigd van het nut van een wat lossere formatie, het legioen. In de Slag bij Pydna in 168 v. Chr. moest de Macedonische falanx het afleggen tegen de Romeinse legioenen. De falanx heeft sindsdien niet meer zijn oude overheersende positie terug gekregen.
[bewerk] Evolutie
De eerste falanx werd in de 8ste eeuw voor Christus ingevoerd in Griekenland. Op de Vaas van Chigi (7de eeuw voor Christus) ziet men nog wel steeds de werpsperen uit het Homerische Tijdperk, maar op de vaas staan wel al hoplieten afgebeeld met de typische helm, borstplaten en scheenplaten van de latere hoplieten. De eerste vondsten in geschriften zijn terug te vinden bij de Spartaanse dichter Tytraeus. Hij beschrijft Spartaanse soldaten die schouder aan schouder vechten om ongewenste individualistische acties tegen te gaan. Zo bekritiseerden de Spartanen Aristodemus na de Slag bij Plataeae, omdat hij door zijn individuele acties het leven van zijn kameraden in gevaar bracht.
De eerste details krijgen we pas door Xenophon, met zijn boek Structuur en opbouw van de Lakedaimoniërs. Daarin beschrijft hij het Spartaanse leger in het begin van de vierde eeuw voor Christus.
[bewerk] Opbouw
De kleinste eenheid van een Oud-Grieks leger was een enomotia, de uit drie rijen van acht hoplieten en aangevoerd door twee mannen: de enomotarch en de ouragos. De enomotarch was de leider van een enomotia en vocht altijd rechts vooraan. De ouragos was een ervaren strijder die achteraan meeliep en er voor moest zorgen dat de hoplieten in de laatste rijen op hun plaats bleven. Zo'n twee enomotiai vormden een pentekostys (letterlijk: vijftig).
De pentekonter vocht eveneens aan de uiterst rechtse kant van zijn enomotia. Twee pentekostys samen vormden een lochos, aangevoerd door een lochagos. Een Oud-Grieks leger bestond in het begin uit ruim 10.000 hoplieten, zijnde 100 lochoi. De legeraanvoerder (in Sparta was dat de koning, in Athene een strateeg) vocht zodoende uiterst rechts van de falanx, aan het hoofd van zijn enomotia. Naarmate de tijd evolueerde en veranderde de aantallen in elk onderdeel, ook naar gelang de stadstaat vanwaar het leger afkomstig was. In Sparta bijvoorbeeld bestond een enomotia uiteindelijk uit drie rijen van twaalf hoplieten, terwijl in Athene het aantal variëerde tussen acht en tien hoplieten.
Meestal werd een leger hoplieten vergezeld door lichte infanterie, zogenaamde peltasten. Dit waren licht bewapende, vaak jongere en armere, snelle soldaten die als doel hadden de vijand te vermoeien en de vijandelijke falanx te verbreken voordat de strijd tussen de falanxen begon. Ze vochten vaak met korte zwaarden, werpsperen, bogen, en slingers. Als een vijandelijke falanx bestond uit vermoeide hoplieten of wanneer de falanx al aan het begin van de strijd tussen de falanxen verbroken was, was de kans op een overwinning door de eigen partij behoorlijk gegroeid.
[bewerk] Literatuur
John Warry, Oorlogvoering in de klassieke wereld. Encyclopedie van wapens, wapenrusting en strategie, Helmond, 1981 (= Eng. ed. 1980) (= 1993 ISBN 9025269826).
Peter Connolly, Greece and Rome at War, London, 1981 (herdrukt in 1998)
[bewerk] Videospel
Rome: Total War; Hier is goed te zien hoe de falanx de oorlogsvoering een tijd lang beheerste, hoewel de falanx als kleine losse groepen worden afgebeeld in plaats van 1 groot geheel.