Kurt Tucholsky
Van Wikipedia
Kurt Tucholsky (9 januari 1890 in Berlijn - 21 december 1935 in Göteborg) was een Duits schrijver, columnist en journalist tijdens het interbellum. Omdat hij zoveel schreef, gebruikte hij bijna altijd pseudoniemen, zoals Kaspar Hauser, Peter Panter, Theobald Tiger en Ignaz Wrobel.
Tucholsky's collega-schrijver Erich Kästner typeerde hem ooit als een kleine dikke Berlijner die met zijn schrijfmachine een catastrofe wilde voorkomen.
[bewerk] Karakterisering van het werk
Tucholsky wordt gerekend tot de geestigste en belangrijkste publicisten uit de Republiek van Weimar. Behalve heel veel columnachtige stukken, recensies en journalistieke verslagen, publiceerde hij enkele novellen, vele liedteksten en gedichten. Nederlandse auteurs als Annie M.G. Schmidt, Karel van het Reve en Simon Carmiggelt hebben hun schatplichtigheid betuigd aan het werk van Tucholsky.
In zijn werk toonde Tucholsky zich een democraat, een pacifist en een fel tegenstander van het nationaal-socialisme. Al vanaf 1924 leefde hij min of meer permanent in het buitenland - eerst in Parijs en later in Zweden. In het laatste land kwam hij in 1935 om het leven na het innemen van een grote hoeveelheid slaappillen; algemeen wordt aangenomen dat het hier gaat om zelfmoord, al wordt dit door zijn biograaf Michael Hepp in twijfel getrokken: volgens Hepp zou het ook om een ongeluk hebben kunnen gaan. In ieder geval leek Tucholsky de laatste jaren van zijn leven uitgeschreven; het enige werk dat van hem bekend is uit deze jaren, zijn enkele (hartverscheurende) brieven.
[bewerk] Schets van het leven
Tucholsky werd in 1890 in Berlijn geboren als oudste zoon van de joodse bankier Alex Tucholsky en diens nichtje Doris Tucholsky. Hij studeerde rechten in Berlijn en Genève, maar begon zich al tijdens zijn studie meer te interesseren voor de literatuur. Zo geldt Tucholsky als een van de eersten die het werk van Franz Kafka ontdekten. Zelf had hij succes met zijn eerste eigen literaire pogingen, zoals Rheinsberg – ein Bilderbuch für Verliebte ('Rheinsberg. Een plaatjesboek voor verliefden', 1912).
Tijdens de eerste jaren van de Eerste Wereldoorlog werd Tucholsky - die inmiddels gepromoveerd was - ingezet als soldaat aan het oostfront. Deze ervaring heeft een onuitwisbare indruk op de jonge schrijver gemaakt en overtuigde hem voorgoed van het pacifisme en het antimilitarisme.
Na de oorlog begon een uiterst creatieve periode in Tucholsky's leven, waarin hij soms enkele tientallen artikelen in een week schreef, onder andere voor de tijdschriften Ulk en Die Weltbühne. Hij gebruikte hiervoor allerlei pseudoniemen, die gaandeweg afsplitsingen werden van Tucholsky's eigen persoonlijkheid: ze hadden een eigen stem en traden soms zelfs met elkaar in discussie.
De jaren twintig waren roerige jaren in Tucholsky's privéleven. In 1920 trouwde hij met de arts Else Weil, van wie hij in 1924 scheidde. In datzelfde jaar trouwde hij met Mary Gerold, van wie hij in 1933 zou scheiden; met Gerold zou hij echter tot zijn dood in contact blijven en zij zou ook zijn nalatenschap verzorgen. Tijdens beide huwelijken bleef de schrijver naar verluidt zijn vrouw niet erg trouw. Vanaf 1927 had hij een verhouding met de journaliste Lisa Matthias.
In deze periode bracht Tucholsky, net als ooit zijn voorbeeld Heinrich Heine, de meeste tijd in Frankrijk door vanwaaruit hij zijn vaderland bestookte met steeds bitterder wordende pamfletten. Al jaren voordat Hitler aan de macht kwam, schreef Tucholsky: Ze maken zich klaar om het Derde Rijk in te trekken.
In de vroege jaren dertig wordt een proces aangespannen tegen Tucholsky's uitgever Carl von Ossietzky, onder andere vanwege de door Tucholsky geschreven zin Soldaten sind Mörder (Soldaten zijn moordenaars). Dat Tucholsky, die inmiddels in het Zweedese Hindås woonde, toen niet naar Duitsland is gegaan om zijn vriend bij te staan heeft hij zichzelf in de jaren erna zeer kwalijk genomen - al zag hij tegelijkertijd zelf ook in dat een en ander weinig zin zou hebben gehad.
In deze laatste jaren, waarin de relatie met Matthias verbroken was en hij last had van onduidelijke klachten aan de neus, publiceerde Tucholsky niets meer. Wel schreef hij nog vele brieven, die vanaf de jaren zestig in Duitsland zijn uitgegeven. Bekend zijn onder andere de brieven aan de Zürichse arts Hedwig Müller, de zogenoemde Q-dagboeken. In een van zijn laatste brieven richtte hij zich echter weer tot zijn ex-vrouw Mary Gerold, over zichzelf schrijvend in de derde persoon enkelvoud:
- "Hat einen Goldklumpen in der Hand gehabt und sich nach Rechenpfennigen gebückt; hat nicht verstanden und hat Dummheiten gemacht, hat zwar nicht verraten, aber betrogen, und hat nicht verstanden."
- "Had een goudklomp in zijn hand en bukte zich om centjes te pakken; snapte niet en maakte domme fouten, verraadde niet, maar bedroog, en snapte niet."