Nederlandse gulden
Van Wikipedia
Gulden | |
---|---|
Land: | Nederland |
Verdeling: | 100 cent |
ISO-4217-Code: | NLG |
Afkorting: | ƒ |
Wisselkoers: | 1 EUR = 2,20371 NLG |
De gulden is 723 jaar lang, van 1279 tot januari 2002, de Nederlandse munteenheid en wettig betaalmiddel (tot 28 januari 2002) geweest. Daarna werd de munt vervangen door de munteenheid van de EU, de euro. De waarde van de gulden was 0,45378 euro.
Het muntgeld (dubbeltjes, kwartjes, vijfjes, etc.) verloor op 1 januari 2007 alle waarde. Papiergeld in guldens blijft nog tot 1 januari 2032 inwisselbaar bij De Nederlandsche Bank.
Inhoud |
[bewerk] Geschiedenis
De eerste gulden werd florijn genoemd, naar de Florijnse lelie uit het wapen van Jan III van Brabant waarmee de munt versierd was. Daarmee is ook de herkomst verklaard van het altijd gebruikte f-teken voor de gulden. In 1378 kwam de Hollandse gulden van graaf Willem V in omloop. Daarna voerden verschillende vorsten en heersende edellieden hun eigen gulden in. De naar keizer Karel V genoemde munt werd de carolus genoemd. Na de gouden carolus van 1521 kwam in 1582 de zilveren carolus, die tot 1680 gold als (eerste) eenheidsmunt voor de Zeventien Provinciën. Deze munt was de eerste met een 'kop' (van de keizer). In 1694 kwam de generaliteitsgulden in omloop, met de Nederlandse maagd-met-lans.
Vanaf 1818 (koning Willem I) heeft elke Nederlandse vorst of vorstin, m.u.v. Koningin Emma, één of meer 'eigen' guldens gekregen, met kop, omcirkeld door de tekst 'koning(in) der Nederlanden'. Ook werd in 1818 het kantschrift God zij met ons ingevoerd.
Zie voor meer: geschiedenis van de Nederlandse gulden
[bewerk] (Voormalige) koloniën
Nederlands-Indië had zijn eigen gulden. Deze bestond tot 1949. In dat jaar werd de Nederlands-Indische gulden door de Indonesische rupiah vervangen. De Nederlandse Antillen en Aruba hebben ook eigen munteenheden: Antilliaanse gulden en Arubaanse gulden. Deze munteenheden bestaan nog steeds. In Suriname bestond de Surinaamse gulden tot 1 januari 2004. Sinds de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 verminderde de waarde van de Surinaamse gulden sterk. Daarom besloot de Surinaamse regering de Surinaamse gulden door de Surinaamse dollar te vervangen.
[bewerk] Devaluatie van de gulden
In 1949 besloot minister Piet Lieftinck de Nederlandse gulden met dertig procent te devalueren. Zie: Devaluatie van de gulden
[bewerk] Papiergeld
De gulden verscheen als muntgeld en papiergeld. Het 25-gulden biljet van 1860 (tot 1923) was geel van kleur, en werd daarom al snel het geeltje genoemd. Die bijnaam is tot 2002 in zwang gebleven, ondanks anders gekleurde ontwerpen. Ook de bijnaam 'rooie' of 'rooie rug' vindt zijn oorsprong in de 19e eeuw, toen deze biljetten een rode achterzijde hadden. Bekende ontwerpers van het naoorlogs Nederlandse bankpapier zijn R. Oxenaar (de eerste felgekleurde biljetten) en Jaap Drupsteen. De meeste bankbiljetten droegen portretten van historisch bekende Nederlanders, zoals Baruch de Spinoza (1000 gulden, 1972-1989), de componist Jan Pieterszoon Sweelinck (25 gulden 1971-), schilder Frans Hals (10 gulden) en Joost van den Vondel (5 gulden, 1973-1988).
Zie ook: Nederlandse bankbiljetten |
[bewerk] Muntgeld
De cent werd in 1817 voor het eerst geslagen en in 1980 officieel afgeschaft, maar was tot 1983 in omloop. De overige munten die vanaf 1945 circuleerden, waren de stuiver (5 cent), het dubbeltje (10 cent), het kwartje (25 cent), de gulden (100 cent) en de rijksdaalder (twee en een halve gulden, ook wel riks of knaak genoemd). In 1988 werd het vijf-guldenbiljet van 1973 vervangen door een munt met dezelfde waarde. De laatste gulden, ontworpen door de destijds twaalfjarige Tim van Melis, beleefde van 21 juli t/m 31 december 2001 nog een kort bestaan.
Vóór de rijksdaalder bestond er ook een "gewone" daalder en die was geen 2,50 maar 1,50 waard. De daalder was vooral bekend van de reclameslogan: "Op de markt is uw gulden een daalder waard".
[bewerk] Aan de gulden gerelateerd muntgeld
In de loop van de eeuwen is de gulden regelmatig opnieuw onderverdeeld in verschillende muntstukken. Het decimale stelsel werd in Nederland op 18 september 1816 ingevoerd.
Hier volgt een opsomming, waarbij de stuiver steeds als referentie is gebruikt:
Voor 1816:
- ? - ?: 10 gulden-munt = (200 stuivers)
- ? - 2002: 5 gulden-munt = (100 stuivers)
- ? - ?: 1 goudgulden = 65 stuivers
- 1816 - 1840: 3 gulden-munt = (60 stuivers)
- ? - 2002: 1 rijksdaalder = 50 stuivers
- ? - ?: 1 daalder = 30 stuivers
- 1601 - 1846: 1 zilveren florijn = 28 stuivers
- ? - 2002: 1 gulden = 20 stuivers
- ? - ?: 1 halve gulden = 1/2 gulden = (10 stuivers)
- ? - ?: 1 schelling = 6 stuivers
- ? - 2002: 1 kwartje = 1/4 gulden = (5 stuivers)
- ? - 2002: 1 dubbeltje = 2 stuivers
- ? - 2002: 1 stuiver = (1/20 gulden)
- ? - ?: 1 halve stuiver = 1/2 stuiver (2 1/2 cent-munt of vierduitenstuk)
- ? - ?: 1 oort = 1/4 stuiver
- ? - 1816: 1 duit = 1/8 stuiver
Nederlandse munten 1817-2002 | ||||
---|---|---|---|---|
Decimaal stelsel: 1 gulden = 100 cent | ||||
Informatie | ||||
Waarde (gulden) | waarde (cent) | Naam | in omloop van | in omloop tot |
0,005 | 0,5 | Halfje | 1818 | 1948 |
0,01 | 1 | Cent | 1817 | 1983 |
0,025 | 2,5 | 2½ Cent Halve stuiver |
1877 | 1948 |
0,05 | 5 | Stuiver | 1818 | 2002 |
0,10 | 10 | Dubbeltje | 1818 | 2002 |
0,25 | 25 | Kwartje | 1817 | 2002 |
0,50 | 50 | Halve gulden | 1818 | 1948 |
1,- | 100 | Gulden | 1840 | 2002 |
2,50 | 250 | Rijksdaalder | 1840 | 2002 |
3,- | 300 | Drie gulden | 1817 | 1839 |
5,- | 500 | Vijfje | 1826 | 1912 |
1988 | 2002 | |||
10,- | 1000 | Gouden tientje | 1818 | 1933 |
Zilveren tientje | 1970 | 2002 | ||
50,- | 5000 | Vijftig gulden | 1982 | 2002 |
Opmerking: de naoorlogse 10 en 50 gulden munten waren speciale uitgiften die wel wettig betaalmiddel waren, maar nauwelijks in omloop waren.
[bewerk] Volksnamen van de munten en bankbiljetten
De munten en bankbiljetten van de gulden hebben volkse namen gekend, die met de komst van de euro grotendeels zijn verdwenen. Alleen de termen dubbeltje en stuiver worden tegenwoordig ook gebruikt voor de munten van 10 en 5 eurocent.
- stuiver (5-centmunt)
- dubbeltje (duppie) (10-centmunt)
- kwartje (heitje) (25-centmunt)
- gulden (piek, pegel, pop) (Nederlandse 1 gulden)
- rijksdaalder (knaak, riks, achterwiel) (2½-guldenmunt)
- vijfje (5-guldenmunt)
- vijfje (5-guldenbiljet)
- tientje, joetje (10-guldenbiljet)
- geeltje (25-guldenbiljet; een eerdere versie van 1861-1909 had een gele kleur)
- zonnebloem, bram, brammetje (50-guldenbiljet)
- meier, mutje, snip, bank(ie)/bankje (100-guldenbiljet)
- vuurtoren (250-guldenbiljet, met een afbeelding van een vuurtoren)
- rooie rug (1000-guldenbiljet, dat later echter groen werd)