Skírnismál
Van Wikipedia
Skírnismál is in de Edda een gedicht dat de Tocht van Skirnir meesterlijk beschrijft. Als kunstwerk is het gedicht indrukwekkend. Het laat zien hoe een handeling vorm kan worden gegeven door enkel maar dialogen. Zelfs de tocht van de dienaar naar de reuzendochter wordt aldus beschreven, doordat deze zijn paard toespreekt.
Freyr had zich op Hlidskjalf gezet en overzag aldus de hele wereld, tot hij ergens in reuzenland Jötenheim een maagdelijke schone ontwaarde, die zich vanuit het huis van haar vader naar het eigen vertrek begaf. Dat wekte zijn verlangen. Skirnir, Freyr's dienaar, werd toen door vader Njord overtuigd om met Freyr te gaan praten teneinde hem uit zijn enigszins verlammende begeestering te halen.
Stanza 1: Njord:
- Sta op Skirnir!
- ga vlug tot mijn zoon
- om woorden met hem te wisselen
- en hem te vragen
- wat hem overviel
- dat hem van hartstocht verteert.
Stanza 6: Freyr:
- In Gymir's woning
- zag ik binnengaan
- een maagd die mij behaagt;
- haar armen straalden
- en schitterend blonken
- zelfs de lucht en de zee.
Stanza 7:
- Ik min deze maagd
- meer dan een man
- ooit een meisje beminde:
- geen enkele Alf
- of Ase wenst
- dat wij zouden tezamen zijn!
Freyr dwingt in de hoedanigheid van Skirnir (de schitterende) de liefde af van een reuzendochter in Jötunheimr. Skirnir meldt zich in de hal van de reus Gymir. De dochter van Gymir verzoekt hem de hal binnen te treden en zonder omhaal begint Skrirnir haar het hof te maken. Hij biedt haar geschenken en daarna bedreigingen. Gerd bezwijkt uiteindelijk voor hem.
Skírnir rapporteert aan Freyr, die hem vraagt (stanza 40):
- Zeg me, Skirnir, nog voor ge ontzadelt
- Of een stap verder voorwaarts zet
- Is het nieuws dat ge me brengt van Jötunheim
- Goed nieuws of is het slecht?
Skírnir antwoordt (stanza 41):
- In de wouden van Barri, die wij beiden zo goed kennen,
- Een rustig stille en vredige plek, zal
- Over negen nachten tijds, aan Njörd's zoon
- Gerd zichzelf geven
Stanza 42, Freyr's antwoord aan Skirnir:
- Lang is een nacht,
- lang zijn er twee,
- hoe verduur ik er drie?
- vaak leek mij een maand
- minder te zijn
- dan heden een halve nacht!
Als men Gerd als verpersoonlijking van het akkerland beschouwt, dan lijkt het geheel op een evocatie van de terugkerende lente in deze god van de vruchtbaarheid.
Het gedicht gaat door allerlei emoties, van liefdevolle sereniteit, over heroïsche passie tot vervloekingszucht, en sluit dan weer aan bij de beginstemming in kwijnend liefdesbegeren.
Bron: zie Edda