Aäron
Van Wikipedia
Aäron |
||||
Hogepriester van de Israëlieten | ||||
---|---|---|---|---|
|
Aäron (Hebr: אַהֲרֹן, Aharon, helder verlicht, Ar: Harun) was een figuur uit de Bijbel (Oude Testament) en de Koran. Hij was de eerste Hogepriester van het volk Israël en stond model voor het hele priesterschap. Hij speelde volgens de overgeleverde verhalen een belangrijke rol bij de exodus van het volk Israël uit Egypte.
Episoden uit zijn leven zijn te distilleren uit gedeelten in de Bijbelboeken Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Hij wordt meerdere malen genoemd in de Psalmen, verder in de Kronieken en verschillende andere boeken in het Oude Testament. Zijn functie als hogepriester wordt in een bepaalde context belicht in het Nieuwe Testament, in de brief aan de Hebreeën.
Uit alle Bijbelse verhalen waarin hij een rol speelt komt het beeld naar voren van een volgzame, gewetensvolle man, een goede spreker maar een zwakke leider, die al te gauw zijn oor liet hangen naar de mening van anderen.
Inhoud |
[bewerk] Aäron en de Exodus
Aäron was de 3 jaar oudere broer van Mozes, onder wiens leiding het volk Israël uit Egypte wegtrok, een historische gebeurtenis die bekend staat als de 'uittocht' of 'exodus'. Beiden waren uit de stam van Levi en zonen van Amram en Jochebed (Jochebed was een dochter van Levi). Zij hadden één zus, Miriam. Aäron was gehuwd met Eliseba, de dochter van Abinadab. Zij kregen vier zonen: Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar.
Aäron werd toen hij 83 jaar was aangesteld als helper van Mozes, die God gevraagd had om iemand die in Egypte bij de farao het woord kon voeren, omdat hij zelf geen goede spreker was. Exodus 7:1,2 verhaalt dat God zei: "uw broeder Aäron zal uw profeet zijn. Gij zult alles zeggen wat Ik u gebied, en uw broeder Aäron zal bij Farao het woord voeren...". Ook moest Aäron volgens de woorden in Exodus als 'wonderteken' zijn staf voor de farao en zijn magiërs neerwerpen, waarop die tijdelijk veranderde in een slang. Dezelfde staf zou later met de in steen ingegraveerde Tien Geboden in de Ark van het Verbond (soort kist) gelegd worden, die geplaatst werd in het heilige der heiligen van de mobiele Tabernakel en later de tempel in Jeruzalem.
[bewerk] Episoden in de woestijn
Toen het volk in de Sinaï woestijn in gevecht raakte met de Amalekieten assisteerde Aäron opnieuw zijn broer, toen die zijn staf omhoog wilde houden, maar dat na een poos niet meer kon volhouden.
Aäron en zijn zonen werden in de woestijn plechtig tot priester gezalfd en gewijd. Hij droeg zelf als hogepriester speciale kledij, waaronder de efod met de Urim en de Tummim waarmee God geraadpleegd kon worden bij moeilijke beslissingen. De efod symboliseerde dat hij als het ware God op het hart droeg. Ook droeg hij een borstschild met edelstenen die de twaalf zonen (stammen) van Jakob als het ware vertegenwoordigden. Zijn ambtsuitrusting symboliseerde zijn functie als middelaar tussen God en het volk Israël. De tempeldienst zou alleen voor Levieten bestemd zijn en het priesterschap alleen voor de mannelijke nakomelingen van Aäron. De Levieten en nakomelingen van Aäron zouden in het land Kanaän geen land toegewezen krijgen. Zij zouden door de overige stammen worden onderhouden in ruil voor hun priester- en tempeldienst.
Nadat Mozes een aantal keren de berg Sinaï had beklommen waar hij met God had gesproken, mochten Aäron, zijn zonen Nadab en Abihu, zeventig van de familieoudsten en Jozua een eind met hem mee de berg op, waar God zich aan hen zou laten zien. Dit gold als een zeer bijzonder privilege, want verder mocht niemand zelfs maar de voet van de berg beklimmen, ook de andere priesters niet. Daarna klom Mozes verder naar de top, waar hij veertig dagen bleef en kregen Aäron en Hur tijdelijk de leiding over het volk.
Die periode, beschreven in Exodus 32, staat te boek als de meest ontluisterende uit Aärons leven. Vermeld wordt dat Aäron het volk de vrije teugel had gegeven en hun toestond een afgod te aanbidden. De Israëlieten meenden namelijk al gauw dat Mozes niet meer terug zou komen en drongen er bij Aäron op aan dat hij voor hen een goden beeld zou maken om hen verder te leiden. Het verhaal vermeldt geen enkele vorm van protest van Aäron. Na omsmelting van alle oorringen die de mensen hem gaven maakte hij toen een gouden kalf, wat het volk aanbad als de god die hen uit Egypte had bevrijd. Toen Mozes van de berg was afgedaald en dit zag sloeg hij uit woede de twee stenen 'tafelen' met de ingegraveerde Tien geboden stuk. Hij vernielde het beeld, liet de Levieten (die niet mee hadden gedaan) een groot aantal Israëlieten doden en vroeg God Aäron en het volk te vergeven.
Toen Aärons zus Miriam eens ietwat jaloersige kritiek had op Mozes' keuze wat betreft een van zijn vrouwen, praatte hij onmiddellijk met haar mee en kwam tegen Mozes in verzet. Dit werd hem niet in dank afgenomen. Maar toen Miriam melaats werd pleitte hij voor haar bij Mozes en ze werd genezen.
Een andere fout die hij beging, dit keer samen met Mozes, was toen er geen water te vinden was voor het volk. God gaf hun de opdracht met de staf op een rots te slaan waarna er water uit zou stromen. Dat gebeurde inderdaad, maar de manier waarop ze dit deden was zo tegen Gods bedoeling in dat ze als straf niet zelf in het beloofde land mochten komen.
Desondanks wordt Aäron in Psalm 106:16 'de heilige des Heren' genoemd.
[bewerk] Aärons dood
De plaats en omstandigheden van zijn overlijden had God van tevoren aan Mozes en zijn broer verteld: hij zou de berg Hor beklimmen, samen met Eleazar. Daar moest hij zijn hogepriesterlijke gewaden met toebehoren (en daarmee zijn hogepriesterlijk ambt) aan zijn zoon overdragen. Dan zou Aäron sterven. Hij overleed, 123 jaar oud, in het veertigste jaar van de uittocht, vlak voordat het volk Israël het beloofde land (Kanaän) zou binnentrekken. Er werd 30 dagen om hem gerouwd. Niet lang daarna stierf ook Mozes, 120 jaar oud.
[bewerk] Aärons zonen
Wegens eigenmachtig en onwaardig priesteroptreden (het priesterschap was een zeer heilige functie) werden twee van Aärons zonen, Nadab en Abihu (degenen die met Mozes mee de berg op mochten) door vuur verteerd. Deze gebeurtenis is beschreven in Leviticus 10. Zij hadden geen zonen, dus berustte het priesterschap vanaf die tijd uitsluitend bij Eleazar en Itamar en hun nakomelingen. Tussen hen beiden werden de taken in de tabernakel nauwkeurig verdeeld.
Tijdens het koningschap van Koning David bleek bij telling van het aantal priesterfamilies dat de nakomelingen van Eleazar meer groepshoofden hadden dan die van Itamar. Daarom werden via loting zestien dienstgroepen aan Eleazars familie toegewezen en acht aan die van Itamar. Alle namen werden officieel ingeschreven door de Leviet Semaja, de schrijver, in het bijzijn van de koning.
[bewerk] Aäronieten
Aärons nakomelingen werden de Aäronieten genoemd. Een aantal van hen wordt in chronologische volgorde genoemd in Ezra 7:1-7: Eleazar - Pinechas - Abisua - Bukki - Uzzi - Zerachja - Merajot - Azarja - Amarja - Achitub - Sadok - Sallum - Chilkia - Seraja - Ezra. Het priesterschap in de lijn van Aäron had een dermate heilige en hoge status, dat koning Abia van Juda (koninkrijk) zijn collega van Israël, Jerobeam, kon verwijten de 'priesters des Heren' verdreven te hebben en priesters van andere afkomst aangesteld te hebben zoals de (heidense) volken om hen heen, die niet in dienst zouden staan van de God van Israël.
De latere Joodse gemeenschap in Qumran verwachtte een Messias uit de nakomelingen van Aäron, die zij belangrijker achtten dan de beloofde Messias uit de lijn van Juda, een 'zoon van David'.
In het Nieuwe Testament, Evangelie van Lucas 1:5, wordt aangegeven dat de profeet Johannes de Doper een Aäroniet was.
Numeri 6: 22-27 vertelt over de Aäronitische zegen, die nog altijd in veel protestants-christelijke kerken en gemeenten geldt als vast onderdeel van de liturgie van de eredienst.