Johannes Bernardus van Bree
Van Wikipedia
Johannes Bernardus van Bree (Amsterdam, 29 januari 1801 – Amsterdam, 14 februari 1857) was een Nederlands componist, violist en dirigent. Hij werd in zijn tijd beschouwd als de meest talentvolle toonkunstenaar in Nederland. Zijn belangrijkste openbare functies waren die van dirigent van de orkesten van Felix Meritis en Caecilia in Amsterdam.
[bewerk] Biografie
Van Bree kreeg zijn eerste vioollessen van zijn vader. Rond 1812 vertrok het gezin naar Leeuwarden, waar vader Van Bree een betrekking als muziekmeester had aangenomen. De zoon hielp zijn vader als pianostemmer en begeleider van danslessen. Rond 1815 werd hij door baron C. E. Collot d’Escury aangesteld als muziekleraar van zijn kinderen bij hem thuis te Minnertsga bij Franeker. Daarnaast speelde hij enkele malen als vioolsolist te Leeuwarden.
In 1820 keerde Van Bree terug naar Amsterdam, gaf daar viool- en pianolessen en trad op als solist. Intussen ontving hij theorieles van Johan George Bertelman. Hij werd violist in het orkest van de Fransche Schouwburg; korte tijd later in dat van Felix Meritis, waar hij al gauw optrad als plaatsvervangend concertmeester en als solist.
In 1827 trad hij in het huwelijk met Anna Maria Maaskamp, die echter spoedig stierf. In 1831 hertrouwde hij met Johanna Catharina Uitenbroek.
In 1828 richtte hij een zangvereniging op waarvan hij dirigent werd. In 1830 nam hij de directiestaf over van Antoine Fodor bij Felix Meritis, destijds de belangrijkste concertinstelling van het land. Hij werd beroemd om zijn vaardigheid in het snel ontcijferen van partituren en het begeleiden van wispelturige solisten, een vaardigheid die hem goed te pas kwam bij deze instelling waar vrijwel geen ruimte was voor repeteren. Verschillende amateurorkesten kwamen ook onder zijn leiding, evenals de kerkkoren van de Franse kerk en de Mozes en Aäronkerk.
Zodoende werd hij de dominerende figuur in het Amsterdamse muziekleven, vooral toen hij na de fusering van zijn zangvereniging met het toonkunstkoor in 1836 ook nog de leiding kreeg over dat koor, waarmee hij ook verschillende muziekfeesten leidde. In 1840 werd Van Bree dirigent van de stadsschouwburg, maar een jaar later werd de Nationale Opera opgeheven en legde hij zijn functie weer neer.
Samen met enkele anderen had hij toen echter de Maatschappij Caecilia opgericht (januari 1841), een beroepsorkest dat tweemaal per jaar een zorgvuldig voorbereid concert gaf, dat als hoogtepunt van het Nederlandse muziekleven werd gezien. Hier werden slechts orkestwerken uitgevoerd van de grote meesters als Beethoven, Mendelssohn, Mozart, Weber en Louis Spohr; later ook Schumann.
In 1838 richtte Van Bree een strijkkwartet op, waarin hij primarius werd, en hiermee maakte hij de kwartetten van Beethoven bekend. In 1848 leidde Van Bree de eerste complete uitvoering van de negende symfonie van Beethoven bij Felix Meritis, in 1853 was het de beurt aan de Missa Solemnis in de Mozes- en Aäronkerk. Hij dirigeerde in de jaren 50 ook sporadisch wat oude muziek. Hij leidde tevens de eerste uitvoeringen in Nederland van de Symphonie fantastique van Berlioz (1855) en de Faust-ouverture van Wagner (1856).
In 1847 werd Van Bree lid van het bestuur van Toonkunst, in 1849/50 was hij voorzitter; in 1853 werd hij directeur van de muziekschool van Toonkunst. Hij gaf daar bovendien theorie, viool, piano en zang. Hij had herhaaldelijk met gezondheidsproblemen te kampen, en in het najaar van 1856 moest hij al zijn werkzaamheden staken. Richard Hol volgde hem op bij Toonkunst, Bunte bij Caecilia, J. M. Coenen bij Felix Meritis, H. J. J. van Bree bij Mozes- en Aäron, en Frans Coenen in de Amsterdamsche Quartetvereeniging. Van Bree werd in 1842 benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
[bewerk] Componist
Ook als componist was Van Bree de dominante figuur uit zijn tijd. Ten tijde van de Belgische Opstand in 1830 schreef hij een aantal patriottische liederen die hem de titel 'nationaal componist' opleverden. Hij schreef verschillende ouvertures en symfonieën, een vioolconcert, koorwerken, de opera’s Saffo (1834) en Le Bandit (1835), strijkkwartetten, pianowerken, en een curieus maar aantrekkelijk Allegro voor vier strijkkwartetten, dat in 1845 door leden van het Caeciliaorkest voor het eerst werd uitgevoerd en thans weer geregeld op de orkestprogramma's staat. Zijn werken zijn deels op de Duitse school van Spohr en Mendelssohn, maar deels ook op de lichtere Franse stijl van Boieldieu en Adam georiënteerd.