Modernisme
Van Wikipedia
Voor het Modernisme Català (Catalaanse Art Nouveau / Jugenstil), zie: Catalaans modernisme |
Het modernisme is een verzamelnaam voor vernieuwende stromingen in de kunsten en de maatschappij tijdens de eerste helft van de 20e eeuw.
Inhoud |
[bewerk] Modernisme in de literatuur
Hoewel de historische avant-gardebewegingen (zoals expressionisme, futurisme, dadaïsme en surrealisme) zeker tot het modernisme behoren, wordt de term ook gebruikt voor afzonderlijke schrijvers die geen deel uitmaakten van een van die radicale bewegingen. Zo zijn James Joyce, Virginia Woolf, T.S. Eliot, Marcel Proust, André Gide, Thomas Mann en Robert Musil typisch modernistische schrijvers. Ook de dichter Martinus Nijhoff is wel eens een 'niet-spectaculair' modernist genoemd.
Kenmerkend voor het modernisme in de literatuur zijn het gebruik van niet-traditionele technieken (zoals Stream of consciousness in de roman en montage in de poëzie) en het hyperbewustzijn waarmee de werkelijkheid wordt geregistreerd en geïnterpreteerd. In de Nederlandse literatuur vinden we daarvan een goed voorbeeld in de sombere novelle 'Bed en Wereld' (1932) van de auteur J.F. Otten (1901-1940).
Modernistische schrijvers doen aan zelfreflectie, ook in hun creatieve werk. Ze zijn er zich van bewust dat alle waarneming en kennis afhankelijk is van het ingenomen standpunt (perspectivisme). Daarom zetten ze conventionele denkkaders op de helling en doorprikken ze graag vertrouwde gedrags- en waarnemingspatronen. Toch zijn ze nog vaak op zoek naar een nieuwe, alomvattende verklaring van de verschijnselen, naar een andere zingeving - ook al beseffen ze dat die nooit definitief zal zijn. Het postmodernisme daarentegen voelt die behoefte aan zingeving niet meer.
De term modernisme werd, in de Spaanse vorm modernismo, voor het eerst gebruikt door de Nicaraguaanse dichter Rubén Darío in een Guatamalteeks literair tijdschrift, in 1890.[1] Darío wilde met de nieuwe, modernistische school literaire onafhankelijkheid van Spanje bewerkstelligen; hij leunde hierbij vooral op de Franse stromingen van zijn tijd.
[bewerk] Modernisme in de schilderkunst
Is een brede avant-gardistische beweging van de eerste helft van de 20e eeuw. Men zocht antwoorden over de aard van de kunst en het leven.
Kenmerken van het modernisme zijn: experimenteel, radicaal, readymade, primitief, internationaal, expressieve waarheid, kunst en kunstnijverheid en het onderbewustzijn.
[bewerk] Schilderstijlen
Schilderstijlen die onder het Modernisme vallen zijn:
- Fauvisme
- Primitivisme
- Expressionisme
- Kubisme
- Futurisme
- Dadaïsme
- Suprematisme
- Constructivisme
- Neo-plasticisme
- Surrealisme
- Spatialisme
- Abstract-expressionisme
- Sociaal-realisme
[bewerk] Modernisme als maatschappelijk streven
Modernisme in maatschappelijke zin impliceert een gerichtheid op vernieuwing, het moderne, de moderniteit en emancipatie. Dit vanuit de idee dat we met zijn allen ergens naar toe gaan, dat de geschiedenis steeds meer vrijheid en redelijkheid, waarheid en menselijkheid tot stand zou brengen. Volgens modernisten verloopt deze ontwikkeling als volgt:
- Modernisten gaan er van uit, dat er een goed fundament is om kennis op te baseren. De wetenschappelijke methode werkt dan ook goed. Daarnaast worden in alle redelijkheid argumenten uitgewisseld tussen mensen en partijen, waardoor er steeds meer consensus tot stand komt over de gewenste ontwikkelingen.
- Deze kennis en argumentaties leiden uiteindelijk tot universele principes en theorieën. De mensheid komt steeds nader tot de waarheid, en is het in redelijke mate eens over hoe kennis moet worden ingezet om tot maatschappelijke verbeteringen te komen. De maatschappelijke ontwikkeling wordt gezien als een doelgericht proces.
- De gestelde doelen kunnen in de praktijk ook worden bereikt. De mens is het subject dat op een rationele wijze richting geeft aan de gewenste maatschappelijke ontwikkeling. Het analyseren en beheersbaar maken van natuurlijke en sociale levensomstandigheden leiden uiteindelijk tot emancipatie en technologische en economische vooruitgang.
Het modernisme is fundamenteel bekritiseerd vanuit het postmodernisme.
[bewerk] Theologische stroming
Het modernisme is een theologisch verzamelbegrip uit de 19e en begin van de 20e eeuw voor opvattingen, die zijn gebaseerd op een overdreven nadruk op enerzijds de historisch-kritische hermeneutiek van bijbelse en andere geloofsdocumenten en anderzijds op de individuele geloofservaring. De aanvankelijke doelstelling van de modernisten was het verzoenen van de kerkelijke boodschap met de actuele ontwikkelingen in wetenschap, filosofie en maatschappij (dit laatste meer bepaald door de emancipatie van de leek in politiek en samenleving).
Een van de belangrijke punten uit deze stroming is het afscheid nemen van het supranaturalisme en het bestrijden van de historiciteit van geloofswaarheden (dogma's). Het modernisme bepleitte tegenover het supranaturalisme en de neoscholastieke traditie een grotere waardering voor de natuurlijke openbaring (zoals in de natuurlijke theologie), benadrukking van de taalgebonden en cultureel-historische omstandigheden waarin dogma's zijn vervat en erkenning van een waarheidsgehalte in de pretenties van andere godsdiensten (zoals in het irenisme). Kenmerkende exponent van modernistische opvattingen is het historicisme.
Belangrijke vertegenwoordigers van het modernisme waren de Brit George Tyrell en de Franse theologen Joseph Turmel en Alfred Firmin Loisy. Loisy verklaarde de inspiratie van de H. Schrift slechts begrensd geldig en benadrukte een panentheïstische zienswijze tegenover de transcendentie van God, Tyrell meende dat de openbaring niet te verzoenen is met de leerstellige aanspraken van de Kerk.
[bewerk] Strijd tegen het modernisme
Na bekendmaking van de encycliek Quanta Cura en de Syllabus Errorum van paus Pius IX in 1864, nam paus Pius X de bestrijding van het theologisch modernisme ter hand. Het subjectieve religieuze gevoel, de evolutie van de dogma's en de ervaringstheologie vormden het gevaar voor de universele ware godsdienst. Met de apostolische constitutie Lamentabili Sane Exitu in de zomer van 1907 en de encycliek Pascendi Dominici Gregis van september 1907 veroordeelde Pius X het theologisch modernisme als "synthese van alle ketterijen". In deze encycliek veroordeelde de paus uiteenlopende opvattingen, die onder de term modernisme werden samengebracht. In november 1907 vaardigde Pius X zijn motu proprio Praestantia Scripturae uit, waarin elke modernist met excommunicatie werd bestraft. In 1910 voerde Pius X de Antimodernisteneed in, die door elke geestelijke moest worden afgelegd, totdat de eed in 1967 door Paulus VI werd afgeschaft.
Vanaf 1907 werden talrijke professoren en theologen op grond van de verdenking van modernisme afgezet, die inmiddels binnen katholieke instituten tot hoge posities waren opgeklommen. Onder leiding van Kardinaal Rafael Merry del Val werd ook binnen het Vaticaan elke geestelijke getoetst op mogelijk aanwezig modernisme. Kardinaal Rafael Merry del Val had aanvankelijk de leiding over de strijd tegen het modernisme, maar verloor enige tijd aan invloed tegenover de enigszins fanatieke prelaat Umberto Benigni. Onder leiding van Benigni en zijn integralisten (de term 'integralisme' voor Benigni kwam pas na 1947 in gebruik) werden vele theologen en geestelijken ongemeen fel bestreden en beschuldigd van modernisme. De documenten van paus Pius X hadden het modernisme zo omvattend geformuleerd, dat niet alleen extreme, modernistische opvattingen zoals die van Loisy of Turell verdacht waren. Iedere exegeet, theoloog of priester die vrijheid van onderzoek bepleitte, kon een aanklacht wegens modernisme verwachten. Umberto Benigni richtte een internationaal netwerk op van informanten, die verdachte activiteiten of uitlatingen van priesters en leken aan hem moesten rapporteren. Deze "inlichtingendienst" kon enige tijd openbaar opereren onder de naam "Sodalitium Pianum" en kwam pas in 1944 onder de Duitse bezetting in Italië tot een einde. Bekende priesters en leken zijn slachtoffer geworden van de campagnes van Benigni en diens medestanders, in Nederland bijvoorbeeld de aalmoezenier Henri Poels. De geschiedschrijving gaat er vaak vanuit, dat de vanuit huidig zicht ongenuanceerde opstelling van paus Pius X voor een groot deel te wijten is aan de invloed van Umberto Benigni. Deze wanpraktijken werden met de komst van paus Benedictus XV een halt toegeroepen, hoewel dezelfde paus verklaarde de strijd tegen modernistische opvattingen voort te zetten.
In 1950 keerde Pius XII zich tegen een aantal theologische ontwikkelingen in zijn encycliek Humani Generis. Hierin wordt de opvatting gehekeld, dat enkele moderne stromingen de existentie van individuen loskoppelt van de ontologische absoluutheid van de dingen. Dit existentialisme leidt logischerwijze tot het historicisme, waarin elke waarheid zijn absolute geldigheid verliest en een product van historische en culturele factoren wordt. Verder wordt ook gekritiseerd dat in de individuele godsdienstige beleving de objectiviteit van de bovennatuurlijke openbaring en het leergezag wordt verwaarloosd. Vanuit dezelfde houding komt men volgens Pius XII ook tot een "te vergaand irenisme", waarin de geldigheid van het rooms-katholieke geloof als hindernis voor oecumene wordt gezien. Deze verschillende dwalingen en veroordeelde stromingen werden reeds in 1950 als "neo-modernisme" betiteld.
[bewerk] Humani Generis en de balans
Feitelijk betekende de encycliek Humani Generis reeds een afsluiting van de strijd tussen modernisten en theologisch integralisten, zoals die sinds het eind van de 19e eeuw en gedurende de eerste decennia van de 20e eeuw plaats had gevonden. De balans van paus Pius XII integreert enigszins resultaten van de moderne wetenschap en filosofie in de theologie, dogmatiek en pastoraal van de Kerk. De moderne wetenschappen als instrumenten in het vrije theologische onderzoek worden door Pius XII erkend. Een herbezinning op de oerkerk ("herbronning") wordt positief gewaardeerd. Anderzijds wordt de eenzijdige relativering van de dogma's (waarheden van het geloof) als resultaat van historisch-semantische ontwikkelingen ten strengste afgewezen. De individuele geloofservaring moet toetsbaar blijven en zich verplichtend oriënteren aan het leergezag en de opdracht van de Kerk.
Vooral in de Liturgische Beweging die tot 1930 sterk restauratief en herstellend geweest was, kwamen nieuwe - soms gevaarlijke (zie hiervoor Mediator Dei) - opvattingen tot bloei. Met behulp van historisch-kritisch onderzoek werd geprobeerd een beeld te krijgen van de wezenlijke liturgische elementen in de oude Kerk. Onder Pius XII werden enige liturgische vernieuwingen ingevoerd onder impuls van zowel gematigd- als radicaal-veranderingsgezinde geestelijken als Hannibale Bugnini. Paus Johannes XXIII liet een concilie bijeengeroepen om de Katholieke Kerk in dialoog te laten gaan met de moderne wereld. Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) kwam het binnen de Kerk tot een nieuwe aanvaring tussen 'integralisten' en degenen die in verschillende opzichten aanleunden tegen het modernisme. Zoals Pius XII in 1950 in zijn encycliek anticipeerde en jammerlijk bevreesde zouden de jonge aanhangers van de Nouvelle Théologie (Karl Rahner, Hans Küng, Henri de Lubac, Yves Congar, en in mindere mate de jonge Joseph Ratzinger) ook een door enkelen als neo-modernistisch bestempelde weg inslaan.
[bewerk] Postconciliaire ontwikkelingen
Kort na het Tweede Vaticaans Concilie kwam het, onder invloed van sommige van de genoemde theologen, in sommige landen tot een opleving van de uitwassen van een nieuw soort modernisme, dat neomodernisme wordt genoemd. Het uit zich in verzet tegen de "ambtskerk", geldigheid van dogma's en leergezag, relativisme, irenisme, symbolische interpretatie van geloofswaarheden en historicisme. Dat uitte zich onder meer in de Tweede Beeldenstorm, pseudoconciliaire structuren (Landelijk Pastoraal Concilie te Noordwijkerhout), en het pleiten voor openstelling van het priesterambt voor vrouwen, afschaffing van het pausambt, afwijzing van de sacramenten en de Kerk als heilsinstrument, loslaten van de absolute beschermwaardigheid van het leven (abortus, euthanasie). Deze stroming is vooral te vinden in de westerse academische theologie.
Anderzijds kwam het na het Tweede Vaticaans Concilie ook tot een opleving van een nieuw, theologisch integralisme, dat vooral belichaamd wordt door de traditionalisten van Marcel Lefebvre. Deze wijzen de verbreding en verdieping van de theologische uitspraken van het pastorale concilie af en beoordelen de openingen naar de oecumene en de opkomst van het oecumenisme, de individualisering in het geloof, de vergroting van de rol van de leek in verschillende delen van de delen en de hervorming van de liturgie zelf, alsmede de liberaliserende tendensen in de verhouding tussen Kerk en staat zoals voorgestaan door het Vaticaan na 1965, uiterst negatief.
[bewerk] Actueel spraakgebruik
In de 21e eeuw wordt de term neomodernisme volop gehanteerd, vrijwel zonder uitzondering door anti-modernisten. Daarbij bestaat er evenwel groot verschil wat onder neomodernisme en anti-modernisme begrepen moet worden:
- Traditionalisten beschouwen de verworvenheden van Vaticanum II als uitvloeisels van het modernisme en gebruiken voor hen die deze veranderingen en ingrepen ondersteunden of aanvuurden, ook wel de term neomodernisme. Voor traditionalisten zijn bijvoorbeeld de theologen Marie Joseph Lagrange, Karl Rahner, Henri de Lubac en Yves Congar reeds neomodernisten.
- Katholieken, die de resultaten van het Tweede Vaticaans Concilie ten volle aanvaarden en geen kritiek uitoefenen op de post-conciliaire ontwikkelingen, gebruiken de term neomodernisme voor de relativistische opvattingen zoals die voornamelijk door westerse academische theologen en tegenstanders van de "ambtskerk" worden vertegenwoordigd, bijvoorbeeld door Hans Küng, Uta Ranke-Heinemann, Eugen Drewermann, Mary Daly, Huub Oosterhuis en Edward Schillebeeckx.
[bewerk] Noten
- ↑ Perry Anderson (1998). The Origins of Postmodernity. Londen/New York: Verso, p. 3.
[bewerk] Bronnen
- P.L. Slis, L.W.E. Rauwenhoff 1828-1889; Apologeet van het modernisme. Kampen 2003.
- Encycliek Pascendi Dominci Gregis, 1907, Paus Pius X
- Encycliek Humani Generis, 1950, Paus Pius XII