Said Nursi
Van Wikipedia
Said Nursi (Bitlis, Turkije, 1876 - Şanlıurfa, Turkije, 23 maart 1960) was een islamgeleerde.
Inhoud |
[bewerk] Jeugd
In 1876 is Bediüzzaman Said Nursi geboren in het dorpje Nurs, een klein gehucht in de provincie Bitlis, Oost-Turkije. Zijn vader was Mirza Efendi en zijn moeder Nuriye Hanım. Nuriye Hanım begon met het onderwijzen van haar zoon toen hij nog maar 1 jaar oud was. Zo was zij tevens een lerares voor haar zoon die, naar wat later zou blijken, blijvende sporen achter zou laten in de geschiedenis.
Tot negen jarige leeftijd bleef Bediüzzaman onder de begeleiding van zijn waardige vader en barmhartige moeder. De lessen die het meest diep in hem geworteld zijn, leerde hij in het huis van zijn vader. Hier ontstond bij hem de drang om te studeren en zodoende ging hij naar een spirituele leerschool in het dorpje Tağ, een theologische school in de weilanden die toebehoorde aan de geestelijken “Hizan Shayk” en “Norşin”. Daar sommige leerlingen hem niet konden verdragen en zich dominant opstelden moest hij deze leerschool echter verlaten. Hij keerde terug naar huis.
[bewerk] Studie
Op een gezegende avond droomde hij van de profeet Mohammed. Bediüzzaman vroeg de profeet om kennis en wijsheid. Als antwoord op zijn verzoek zei de profeet: “Jou zal de kennis van de Qur'an worden verleend. Echter op voorwaarde dat jij niemand van mijn gemeenschap vragen stelt." Vol motivatie door deze goedgezinde droom vroeg hij zijn ouders toestemming om zijn studie voort te mogen zetten. Na een kort verblijf in Arvas en Gevaş, vertrok hij naar Doğubayezid, de leerschool van Sjeik Muhammad Jalali. Hier studeerde hij intensief en in drie maanden bestudeerde hij de lessen die normaliter slechts in twintig jaren bestudeerd zouden kunnen worden. Hij wijdde zich toe op het memoriseren van de basisteksten van 80 boeken. Voor deze spirituele ontwikkeling kreeg Bediüzzaman hulp van de geestelijke, Ahmad-i Han.
Na een kort verblijf bij Sjeik Mehmed Emin Efendi in Bitlis ging hij naar zijn broer, Molla Abdullah, in Shirvan. En vervolgens naar Siirt, naar Molla Fethullah Efendi. Deze laatste twee geleerden testten Bediüzzaman op de onderwerpen die hij had bestudeerd. Bediüzzaman beantwoordde al hun vragen op een uitstekende wijze. In een week tijd leerde hij het uit-vier delen-bestaande-werk over islamitische wetgeving Jam’al-jawami’ helemaal van buiten. Ook onthield hij na één keer lezen de verzen van Maqamat al-haririya. Deze geleerden verbaasden zich over de gelijktijdige aanwezigheid van een bovennormaal hoog niveau van intelligentie en geheugen bij één en dezelfde persoon.
Na Siirt vertrok Bediüzzaman naar het dorp van Tillo (Aydınlar). Hier verbleef hij drie maanden in een klein overkoepeld gebouw op een heuveltop buiten het dorp genoemd 'Kubbe-i Hasya'. De Arabische lexicon Qamus al-Okyanus memoriseerde hij hier tot aan de veertiende letter van het Arabische alfabet. Elke dag gaf hij de inhoud van zijn soep aan de mieren en nam zelf genoegen met brood en het water van de soep. Wanneer men vroeg waarom hij dit doet, antwoordde hij: “De mieren hebben een republikeins beheer. Als beloning hiervoor wil ik hun helpen.”
Terwijl hij in Tillo verbleef, droomde Bediüzzaman dat Sjeik Abd al-qadir Geylani hem vertelde om naar Mustafa Pasha te gaan, de leider van de stam Miran. Hij moest hem adviseren zijn tirannie op te geven en de verplichte gebeden uit te voeren. Ook moest hij hem aanbevelen het goede te doen. Zoniet, dan moest hij hem doden. Zo vertrok hij naar de stam Miran. De stammenleider was op de hoogte van Molla Said’s buitengewone kennis en wetenschap. Zo vertelde hij Bediüzzaman dat hij een wedstrijd tussen hem en de godsdienstige geleerden van Jizre zou opzetten: "Als u de geleerden verslaat,” zei hij, "Zal ik doen wat u zegt en de gebeden uitvoeren. Maar als u hen niet kunt verslaan, zal ik u in de rivier werpen." Bediüzzaman ging akkoord met de wedstrijd die op de plaats moest worden gehouden genoemd Bani Han aan de oevers van Tigris. Bediüzzaman beantwoordde de 40 vragen die de geleerden hadden voorbereid en won de wedstrijd. Hierop gaf Mustafa Pasha Bediüzzaman een Mauser geweer, welke hij Bediüzzaman had beloofd, en begon zijn dagelijkse gebeden uit te voeren.
[bewerk] De periode van de "Oude Said" (tot 1926)
In Mardin en Bitlis, raakte Bediüzzaman betrokken in een aantal politieke en sociale kwesties. Bij een formele gelegenheid verzette hij zich tegen sommige ambtenaren die, in strijd met de Islam, alcohol dronken en gaf hen een strenge waarschuwing. Hierdoor werd hij door de Gouverneur verbannen naar Bitlis.
In de twee jaar tijd dat hij in Bitlis verbleef, memoriseerde Bediüzzaman rond de veertig werken aangaande de Islamitische wetenschappen, met inbegrip van Matali, Mawaqif en Mirqat. Vanuit zijn geheugen las hij elke dag een gedeelte om zodoende in drie maanden tijd alle boeken nogmaals te herhalen.
Op de uitnodiging van Hasan Pasha en Tahir Pasha verliet Bediüzzaman Bitlis en ging naar Van. Hier begon hij met de studie van de moderne fysieke wetenschappen. Door eigen inspanning, leerde hij wetenschappen zoals geschiedenis, aardrijkskunde, wiskunde, geologie, natuurkunde, chemie, en astronomie. Hij hield wetenschappelijke debatten met leraren van chemie en aardrijkskunde. Terwijl hij in Van was, toonde Tahir Pasha hem een schokkend krantbericht. In het Britse Parlement hield de Secretaresse van de Kolonies, Gladstone, een exemplaar van de Heilige Qur'an omhoog en zei: "Zolang de Moslims de Qur'an hebben zullen wij hen niet over hen kunnen heersen. Koste wat het kost moeten we hun de Qur'an uit handen nemen." Dit maakte veel los bij Bediüzzaman waarop hij verklaarde: “Ik zal de wereld bewijzen en aantonen dat de Koran geen stervende en dovende zon is!”
In 1907 ging Bediüzzaman naar Istanbul. Hij zocht steun om in Van en Diyarbakır een leerschool te stichten, een universiteit genoemd Medresetü’z-Zehra. In Istanbul, Şekerci Han, huurde hij een kamer en hing een bericht op zijn deur waarop stond: “ Hier worden alle vragen beantwoord en alle probleemstellingen opgelost. Er zullen door mij echter geen vragen worden gesteld.” De beroemdste geleerden van İstanbul en vele groepen studenten kwamen hem bezoeken en stelden diverse vragen, welke hij zonder aarzelen beantwoordde. Vanaf dat moment gaven de geleerden van Istanbul hem de naam Bediüzzaman, wat “Het Wonder van dit Tijdperk” betekent.
Tijdens het 31 maart incident in 1909 werd Bediüzzaman gearresteerd en moest hij verschijnen voor het Krijgshof. De belangrijkste rechter van het hof, Hurşid Paşa beschuldigde hem dreigend: "U wilde ook de Sharia en daarom bent u betrokken bij deze zaak." Zonder teken van vrees en twijfel, antwoordde Bediüzzaman: "Als ik duizend levens zou hebben, zou ik bereid zijn om elk van hen te offeren voor één enkele kwestie van de Sharia, want de Sharia is de bron van welvaart, gelukkig leven, ware rechtvaardigheid en deugd. Maar niet de Sharia zoals bedoeld door de mensen die in opstand zijn gekomen. Ja , ik heb elf en een halve misdaad begaan.” Waarna Bediüzzaman alle diensten beschreef die hij voor het land had uitgevoerd. Hierna vroeg hij het hof of dit misdaden waren waarvoor hij voor het hof zou moeten verschijnen. Hij leverde een uitstekende verdediging, waarna hij werd vrijgesproken. In plaats van het hof te bedanken, verliet hij het hof luid roepend: "Lang leve de hel voor alle tirannen!"
Lang bleef Bediüzzaman niet in Istanbul; hij ging naar Batum en onderweg bezocht hij Tiflis. In Tiflis beklom hij de “Sjeik Sanan” heuvel. Vanaf deze heuvel was de stad goed te overzien. Op de heuvel werd hij benaderd door een Russische politieagent waarop het volgende dialoog plaatsvond:
Vraag: "Waarom bestudeert u dit gebied zo aandachtig?"
Bediüzzaman antwoordde: "Ik maak plannen voor mijn leerschool."
Vraag: "Waar komt u vandaan?"
Antwoord: "Ik kom van Bitlis."
Vraag: "Maar dit is Tiflis!"
Antwoord: "Bitlis en Tiflis zijn broers van elkaar."
De politieagent antwoordde verbaasd: "Wat bedoelt u hiermee?"
Bediüzzaman lichtte toe: "Drie lichten beginnen zich in Azië en de Islamitische wereld te ontplooien. Terwijl hier drie lagen van duisternis zullen verschijnen. Deze verduistering zal despotisme zijn en zal weer inkrimpen. Hierna zal ik komen om mijn leerschool te bouwen."
De politieagent werd nog verbaasder en zei: "Ik heb medelijden met. Ik ben verbaasd dat u zoveel hoop heeft."
"En ik ben verbaasd over uw onbegrip!”, antwoordde Bediüzzaman. "Hoe houdt u het voor mogelijk dat deze winter zal voortduren? Elke winter wordt gevolgd door de lente, en op elke nacht volgt een dag."
"Maar de Islamitische wereld is verdeeld en versplinterd", zei de politieagent.
"Zij zijn gaan studeren. Je kunt het als volgt zien: India is een bekwame zoon van de Islam; zij studeert in de hoge school van de Britten. Egypte is een knappe zoon van de Islam; zij neemt lessen in de Britse school voor ambtenaren. Caucasie en Turkistan zijn twee moedige zonen van de Islam; zij volgen een opleiding aan de Russische oorlogsacademie. En ga zo maar door. U ziet, nadat deze edele zonen van de Islam hun diploma’s hebben ontvangen, zal ieder een continent leiden en zullen ze dienst doen onder de vlag van de Islam. Op de horizonnen van perfectie zullen zij het geheim van de pre-eeuwige wijsheid verkondigen, welke is geworteld in de mensheid volgens een pre-eeuwig goddelijk besluit en lot."
Na zijn aankomst in Van bezoekt Bediüzzaman de naburige stammen en probeert hen over de positieve aspecten van de beschaving te onderwijzen. Wat is ware vrijheid? Hoe zou het moeten worden bepaald? Hoe zou constitutionalisme moeten worden beschouwd? Welke eigenschappen behoren de heiligen, sjeiks en de heersers te hebben? Hoe kunnen de fysieke en godsdienstige wetenschappen worden ontwikkeld en hoe zouden deze wetenschappen aan de jongere generatie moeten worden onderwezen? Hij verklaarde dat er scholen geopend moesten worden die gelijktijdig zowel de godsdienstige als ook de moderne wetenschappen onderwijzen. Later publiceerde Bediüzzaman een boek met al deze vragen en antwoorden, genaamd Münazarat (de Debatten).
Vanuit Van vertrekt Bediüzzaman naar Damascus. Hier gaf hij in de Umayyad moskee een preek aan ongeveer tienduizend mensen, waaronder zo’n honderd theologen. Zijn preek werd daarna gepubliceerd onder de titel: De Preek van Damascus (Hutbe-i Şamiye). Deze preek gaat niet alleen over de oorzaken en de oplossingen voor het onheil, welke op dat moment de Islamitische wereld trof, maar het kondigt ook voorspoedige tijden aan waarin de Islam een leidende positie in de wereld zal innemen. Vandaag de dag is het voor de Moslims nog steeds een uiterst waardevolle, relevante preek
Hierna keerde Bediüzzaman terug naar İstanbul om nogmaals steun te vragen voor zijn universiteit in het Oosten, de Medresetü'z-Zehra. Hij sloot zich aan bij de groep van Sultan Reşad op weg naar de provincie Rumelië van de Ottomaanse Rijk. Het voormalige Griekenland, Bulgarije, Wallonië, Servië, Bosnië. In Kosovo moest een grote universiteit worden opgericht, maar met het uitbreken van de Balkanoorlog is er niets van gekomen.
Bediüzzaman overtuigde Sultan Reşad en de leiders van het Comité van Unie en Vooruitgang dat Oostelijk Anatolië, als centrum van de Islamitische wereld, een grotere behoefte aan een universiteit heeft. Hij verzocht het Comité om de negentienduizend gouden munten die aan de universiteit Kosova waren toegewezen, toe te wijzen aan Oostelijk Anatolië. Zijn verzoek werd goedgekeurd en in Van aan de oevers van het meer in Edremit werden de fundamenten van de Medresetü'z-Zehra gelegd. Kort hierna brak echter de Eerste Wereldoorlog uit en moest het project worden gestopt. Bediüzzaman en zijn studenten bewapenden zich en sloten zich aan bij de het leger. Bediüzzaman kreeg de leiding over de militiekrachten.
Tijdens de aanval van de Russen op Anatolië, hielden Bediüzzaman en zijn studenten in Gevaş de Russen tegen zodat de vluchtende mensen en hun families niet in Russische handen zouden vallen. Zodoende wist hij de bevolking van Van uit handen van de Russen te houden. Toen de Russen Van en Bitlis bezetten, wisten Bediüzzaman en zijn studenten dertig grote kanonnen uit de handen van de Russen te houden en verhinderden zo dat Bitlis veroverd zou worden. Zodoende wist Bediüzzaman en zijn studenten ditmaal de bevolking van Bitlis uit de handen van de Russen te houden. Tijdens gevechten in de voorlinie dicteerde hij de Qur'an commentaar: “Isharatoel-iedjaz”, welke werd opgeschreven door Habib, zijn student en schrijver. In Bitlis viel Bediüzzaman in een waterbuis en brak zijn enkel. Drieëndertig uur verbleef hij in het water voordat hij gevangen werd genomen door de Russen. Hij werd gestuurd naar een concentratiekamp in Kosturma aan de Rivier de Wolga, waar hij twee jaar verbleef.
Op een dag, tijdens zijn verblijf in het concentratiekamp, kwam de opperbevelhebber van het Russische leger Nicolaas Nikolajevitsj Romanov op inspectie. Alle gevangenen stonden op, behalve Bediüzzaman. Dit trok de aandacht van Nicolaas Nikolajevitsj. Met behulp van een tolk vroeg hij Bediüzzaman waarom hij niet opstond. Hierop antwoordde Bediüzzaman: "Ik ben een Moslimgeleerde. Ik heb geloof in mijn hart. Een gelovige is superieur aan een persoon zonder. Als ik opstaan ben ik oneerbiedig tegen mijn geloof. Daarom stond ik niet op.” Nikolaas II voelde zich beledigd en besloot Bediüzzaman voor het Krijgshof te laten komen Het Krijgshof veroordeelde Bediüzzaman voor het beledigen van het Russische leger en indirect ook de Tsaar. Bediüzzaman zou worden geëxecuteerd. Toen Bediüzzaman hierover werd geïnformeerd, antwoordde hij: "Mijn executie is als een paspoort om af te reizen naar het hiernamaals." Hij hechtte geen belang aan het besluit en verzocht alleen om een kort gebed te mogen verrichten. Na het uitvoeren van dit gebed zij de opperbevelhebber, die hem gadesloeg, vol berouw voor zijn gedrag: "Vergeef me! Ik dacht dat u zich zo gedroeg om mij te beledigen en daarom handelde ik op deze wijze. Ik realiseer me nu dat u slechts volgens de vereisten van uw geloof heeft gehandeld. Uw straf wordt ingetrokken. Ik bewonder uw standvastigheid in uw geloof. Nogmaals, ik verontschuldig me."
Na twee jaar gevangenschap wist Bediüzzaman te ontsnappen. Zonder enige kennis van de Russische taal legde hij in een paar dagen een afstand af die te voet normaliter maanden zou duren. Via Warschau en Wenen keerde hij terug naar Istanbul. Voor zijn bijdrage aan de oorlog werd hem bij aankomst, op aanbeveling van het leger, een Medaille toegekend. Daarnaast kreeg hij een aanstelling bij de Darü'l-hikmeti'l-Islamiye, een vraagbaak bestaande uit de hoogste geleerden. Zijn benoeming tot de rang van `Mahrec’ werd verordend door de Kalief, en aangekondigd door de Sjeik al-Islam.
Na de bezetting van Istanbul door de Britten, begon Bediüzzaman een hevige en beledigende opstand die in het kort terug te vinden is in zijn werk: de Zes Stappen (Hutuvat-ı Sitte). Als de Britten hem gevangen zouden nemen, zouden zij hem executeren, maar hij werd gered door de gunst van Allah.
In deze periode werd het parlement van Ankara opgericht. Deze nodigde Bediüzzaman uit om naar Ankara te komen. Hij ging in op de uitnodiging en vertrok naar Ankara. In het Parlement werd hij officieel ontvangen en werd hem verzocht als imam de gebeden te leiden. Hij ging voor in het gebed, maar zag dat de meeste afgevaardigden in het Parlement niet de verplichte gebeden verrichtten. Het was alsof ze, uit liefde voor alles wat van Europa komt, vervreemdden van de Islam. Ter bezinning publiceerde Bediüzzaman een brochure. Bediüzzaman werd aangeboden om als afgevaardigde in het Parlement te komen. Men stelde hem een lidmaatschap voor in het Directoraat van Godsdienstige Zaken en een aanstelling als Algemene Preker in het Oosten in de plaats van Sjeik Sanusi. Ook werd hem een villa toegezegd. Maar Bediüzzaman ging niet in op al deze aantrekkelijke voorstellen. Hij zag namelijk dat de personen, zoals voorspeld in een uitspraak van de profeet, verschenen waren en volgde daarom de aanbeveling van de profeet: "Als u in die tijd leeft, zullen zij niet overwonnen worden door middel van politiek; zij zullen slechts overwonnen worden met het licht van de Qur'an en het geestelijke zwaard van de wonderen van de Qur'an." Hierop nam Bediüzzaman de trein naar Van. Hij trok zich terug in een grot bij de bron van de rivier Zernabad op de hellingen bij de berg Erek.
[bewerk] De periode van de "Nieuwe Said" (1926-1950)
De overheid, die vreesde voor de hechtheid en gehoorzaamheid van de stammen in de buurt van Van aan Bediüzzaman, gaf de gendarme opdracht Bediüzzaman verplicht uit zijn ballingschap te halen en naar westelijk Anatolië te verbannen. Eerst werd hij naar Burdur gestuurd, later naar Isparta en uiteindelijk naar het verafgelegen dorp Barla.
In Barla ligt het begin van de Risale-i Nur boeken. Deze boeken werden geschreven om de gelovige mensen bij te staan en aan te moedigen in hun geloof. Barla is een plek die voor de moslims en vooral voor de inwoners van Anatolië een plaats is waar een licht van leiding, een gelukszon, is opgekomen. Dit in een tijd waarin moslims overweldigd werden door atheïsme. Met het verbannen van Bediüzzaman naar dit geïssoleerde dorp wilden zij voorkomen dat hij zou preken en werken zou schrijven over de Islam en het geloof. Ze wilden dat hij niets kon doen in zijn strijd om de Qur’an te dienen. Echter Bediüzzaman deed het tegengestelde. Zonder ook maar een moment van zijn kostbare tijd te verspillen, schreef hij de Risale-i Nur, welke de waarheden van de Qur'an en het geloof onderwijst. Deze werken werden in het geheim verspreid.
In 1934 werd hij verbannen van Barla naar Isparta. Op 27 april 1935 werd hij daar gearresteerd en geboeid samen met 120 van zijn studenten in een vrachtwagen overgebracht naar Eskişehir. Hij werd in een isolatiecel gestopt en onderworpen aan verschillende kwellingen. Daar schreef hij echter de “Dertigste Flits” en de “Eerste en Tweede Straal”. Voor de veroordeling van Bediüzzaman was er tijdens de rechtszitting echter geen bewijsmateriaal te vinden, maar desondanks werd hij volledig onbewezen veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf maanden. Daarnaast werden vijftien van zijn studenten veroordeeld tot zes maanden en honderdenvijf van hen werden vrijgesproken.
Op 27 maart 1936 werd Bediüzzaman vrijgesproken en overgeplaatst naar Kastamonu. Daar moest hij verblijven in een politiebureau. Na een tijdje werd hij gevestigd in een huis tegenover het politiebureau. Acht jaar lang werd hij hier onder streng toezicht en zware onderdrukking in ballingschap gehouden. Ook hier bleef hij niet stil zitten en ging in het geheim door met de publicatie van de lichten van de Kor'an. Hier schreef hij de “Derde Straal” genaamd “Smeekbede”, en de “Zevende Straal” genaamd “Het Grootste Teken”. In deze periode vond er een constante briefwisseling plaats tussen hem en zijn studenten in en om Isparta. Deze brieven gaven ophelderende aanbevelingen aan zijn studenten en tevens beantwoordde Bediüzzaman op deze wijze de vragen van zijn studenten. Sommige van deze brieven werden verzameld en gepubliceerd onder de naam “Kastamonu Lahikası”, brieven van Kastamonu.
Op 20 september 1943 werd Bediüzzaman samen met 120 van zijn studenten overgeplaatst van Kastamonu naar het Gerechtshof van Denizli. Hier werd hij berecht voor het organiseren van een geheime beweging en het oprichten van een Soefibeweging. Zijn werken werden in detail onderzocht door een commissie van deskundigen, wat leidde tot een vrijsprekend rapport. Bediüzzaman hield in deze rechtszaal een meesterlijke verdediging.
Op 16 juni 1944 oordeelde het Hof van Denizli tot vrijspraak van iedereen. Op 30 december 1944 werd dit in hoger beroep bekrachtigd en werd de zaak gesloten. Echter deze uitspraak liet negen maanden op zich wachten en in deze periode probeerde ze Bediüzzaman te vergiftigen waardoor hij in coma geraakte. Op het moment dat alle hoop werd opgegeven, smeekte zijn student, Hafiz Ali, tot de Almachtige God: "O mijn God! Neem mij in zijn plaats!" Dit oprecht gebed werd aanvaard. Hafız Ali werd ziek en stierf in plaats van Bediüzzaman, waarna de Almachtige God de gezondheid van Bediüzzaman herstelde. In de gevangenis van Denizli schreef Bediüzzaman de uiteenzetting “Meyve Risalesi”, de Vruchten van Geloof. Bij het lezen van deze uiteenzetting kwamen veel van de gevangen opnieuw tot het geloof.
Na zijn vrijspraak in juni verbleef Bediüzzaman nog twee maanden in het “Denizli Şehir” Hotel. Echter op bevel van Ankara werd hij in augustus naar Emirdağ gestuurd. In Emirdağ werd Bediüzzaman onder constant toezicht geplaatst en werd hij belet contact te hebben met zijn bezoekers. Als hij op het platteland rondliep werd hij gevolgd door de politie en gendarme. Een keer werd hij benaderd door een ambtenaar die op een bazige en beledigende manier eiste om uitleg waarom hij een tulband droeg. De ambtenaar nam hem mee naar het politiebureau waar hij zeer slecht werd behandeld. Bediüzzaman gaf aan dat één dag leed, die hij in Emirdağ moest ondergaan, gelijk was aan een maand in de gevangenis van Denizli. Zo werd er gif gedaan in het voedsel dat Bediüzzaman ’s-nachts op de rand van het venster had geplaatst. Hierdoor werd Bediüzzaman erg ziek waarop hij de smeekbeden Jawshan al-kabir, Sakina en Zegeningen voor de profeet (vzmh) begon te lezen. De geestelijke invloed van deze smeekbeden gebruikte hij als bemiddelaar wat hem redde van een gewisse dood.
Op 23 december 1947 werd Bediüzzaman in Emirdağ gearresteerd en belande hij in de gevangenis van Afyon. Op 6 december 1947 werd hij op basis van zwak bewijsmateriaal door het Arrondissement van Afyon veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden. De rechtszaak werd vervolgens in hoger beroep behandeld, welke besliste dat aangezien de vrijspraak voor de zelfde tenlastelegging door het Hof van Denizli is bekrachtigd, ook al zou dat oordeel in gebreke zijn, dan noch kan dezelfde rechtszaak niet opnieuw behandeld worden." Zodoende verwierp het de uitspraak van het Arrondissement van Afyon. Desondanks besliste het Arrondissement van Afyon het opnieuw te proberen. De gedaagden eisten dat het besluit van het Hoger Beroep werd aangehouden, maar op voorwendsel van de voltooiing van sommige fouten in de vorige rechtszaak, begon het Arrondissement opnieuw met een onderzoek. Zodoende werd Bediüzzaman toch nog vastgehouden. De herbehandeling duurde maanden en nadat hij de volledige twintig maanden cel van zijn originele straf had uitgezeten, welke eigenlijk al was vernietigd, werd Bediüzzaman op 20 september 1949 ontslagen van de Gevangenis in Afyon.
De afgelopen drie of vier jaar was echt beklemmend geweest voor Bediüzzaman. Geen wetenschapper was voordien blootgesteld aan een dergelijke onwettige onderdrukking. Zij gaven hem in Afyon in één dag zoveel leed, wat hij in een maand in Denizli had moeten verdragen. In de meest intense en koude tijd van de winter, toen alles bevroren was, werd hij verlaten en alleen achtergelaten in een grote afdeling waarvan de meeste vensters geen ruiten hadden. Er was geen enkele verwarming. Opnieuw werd hij vergiftigd. Maanden werd hij ziek aan de gevolgen van het gif. Hij werd zo zwak dat hij zelfs niet de kracht had om zijn lichaam te kunnen bewegen. Niemand werd toegelaten om bij hem aanwezig te zijn. Maar toch verdroeg hij alle kwellingen in geduld. Nooit vervloekte hij de verantwoordelijken. En ook dit weerhield hem er niet van de Risale-i Nur te schrijven. Het was in deze gevangenis dat hij het stuk schreef getiteld: “Elhüccetüzzehrâ”, het Stralende Bewijs. Hier deed hij ook zijn befaamde verdediging aan het Arrondissement van Afyon. Deze bevatte sublieme waarheden en herhaalde de geschiedenis van zijn verdedigingen. Hij schreef het supplement voor het hoger beroep. Hij verzond petities, verklaringen en declaraties naar het Directoraat van Godsdienstige Zaken en naar de Overheid, Ministeries en Politie. Tijdens zijn gevangenschap schreef hij erg waardevolle brieven aan zijn studenten, stelde gedragsregels op en gaf hen raad. Al deze brieven zijn verzameld in de “Twaalfde, Dertiende en Veertiende Straal”.
[bewerk] De periode van de "Derde Said" (1950-1960)
Op 20 november 1949 ging Bediüzzaman voor de tweede keer naar Emirdağ. Hier schreef hij de studenten van de Risale-i Nur brieven die zulke waardevolle kennis bevat dat het in goud geschreven zou moeten worden. Zij zijn inbegrepen in het werk “Emirdağ Lahikası”. Ongeveer twee jaar bleef Bediüzzaman in Emirdağ. Tot 1950 had hij geen toestemming om vanaf zijn verplichte woonplaats ook maar ergens naar toe te gaan. Hij mocht zelfs niet naar een nabijgelegen dorp. In 1951 ging hij naar Eskişehir en verbleef anderhalve maand in het “Yıldız” Hotel. Daar hield hij lezingen aan de studenten van de Risale-i Nur. Daaropvolgend ging hij naar Isparta, waar hij ongeveer twee en een halve maand verbleef en toen naar Istanbul werd geroepen voor de rechtszaak van zijn werk “Gençlik Rehberi”, Leidraad voor de Jongeren. In januari 1952 kwam hij aan in İstanbul.
Een aantal studenten van de Risale-i Nur hadden in İstanbul de Leidraad voor de Jongeren gedrukt en daardoor werd Bediüzzaman, in het kader van Artikel 163 van het strafrecht, aangeklaagd. De rechtszaak werd gehouden in het Gerechtshof van İstanbul. Bediüzzaman zelf presenteerde een schitterende verdediging, net zoals zijn drie advocaten. Bij de tweede hoorzitting, op 5 maart 1952, besliste het hof dat de gedaagden vrijgesproken werden. Kort daarna keerde Bediüzzaman terug naar Emirdağ. In de zomer van het volgende jaar, 1953, ging hij naar Isparta. Bediüzzaman verklaarde dat in het geval hij zou komen te overlijden het zijn wens is om in het dorp Sav of Barla te worden begraven. In Isparta huurde Bediüzzaman een huis en samen met vier of vijf van zijn studenten veranderden zij het in een leerschool ook wel ”Medrese-i Nuriye” genoemd. Hoewel hij nu en dan andere plaatsen bezocht, was dit de plek waar Bediüzzaman verbleef tot hij met zijn laatste reis naar Urfa begon.
Ondertussen liep de rechtszaak in Afyon door en uiteindelijk duurde deze acht jaar. In hoger beroep vernietigde het Hof van Afyon de inbeslagname van alle exemplaren van de Risale-i Nur. Naar aanleiding van dit besluit werd er weer een nauwkeurig onderzoek gestart. De commissie van deskundigen, die bestond uit leden van de Adviserende Raad van het Directoraat van Godsdienstige Zaken, kwamen hierop weer met een positief rapport. Uiteindelijk besliste het Gerechtshof van Afyon dat de boeken aan hun eigenaars teruggegeven moesten worden. Natuurlijk waren Bediüzzaman en zijn studenten zeer gelukkig om hun boeken terug te ontvangen die voor zoveel jaren in beslag genomen waren.
Zodoende werd in 1958 de Risale-i Nur voor het eerst officieel in Ankara gedrukt. Eerst verscheen “Sözler” (de Woorden), “Mektûbat” (de Brieven), “Lem'alar” (de Flitsen), ”Tarihçe-i Hayat” (de biografie van Bediüzzaman) en uiteindelijk werden alle delen van de Risale-i Nur gedrukt. Eerst in Ankara en vervolgens ook in İstanbul. Met toestemming van de overheid konden de boeken voortaan vrij gedrukt en verkocht worden. Bediüzzaman zei op dit gelukkige moment: "Dit is te beschouwen als een feestdag voor de Risale-i Nur. Nu ben ik gelukkig en ben ik bereid om naar het hiernamaals te vertrekken."
Na 25 jaar bezocht Bediüzzaman opnieuw Barla, het dorp waar de Risale-i Nur voor het eerst werd geschreven. Hij herleefde daar de acht jaar die had doorgebracht en zag in gedachte al zijn loyale vrienden en helpers van die tijd. Hij zag nogmaals de plaatsen waar hij goddelijke ingeving en inspiratie had gekregen. Hij kon zijn tranen niet bedwingen toen hij dichter en dichter bij de eerste Medrese-i Nuriye kwam. Hij omhelsde de boom tegenover zijn huis en huilde tranen van vreugde. Destijds bracht Bediüzzaman in de kruin van de boom veel tijd door en verrichtte tot aan de ochtendgloren vele gebeden en smeekbedes.
In 1959, op verzoek van zijn studenten, bezocht Bediüzzaman Ankara en verbleef daar drie dagen in het “Beyrut Palas Hotel”. Hij riep zijn belangrijkste studenten bijeen en gaf hen zijn laatste instructies. Een paar maanden later ging hij opnieuw naar Ankara. Dit keer werd hij bezocht door vele afgevaardigden van de Nationale Assemblage, die hem, vanuit islamitisch standpunt, om raad vroegen. Twee maanden later bezocht hij Istanbul, maar verbleef daar niet lang. In februari 1960, twee maanden voordat hij kwam te overlijden, ging hij opnieuw naar Ankara. Maar de toen contra-islamitische regering hield hem tegen en liet Bediüzzaman omkeren. Bediüzzaman betreurde het besluit en keerde terug naar Emirdağ. Tenslotte reisde hij naar Isparta om enkele dagen later te beginnen aan zijn laatste reis naar Urfa. In de nacht van 23 maart 1960, destijds de 25ste nacht van de Ramadan, overleed Bediüzzaman en verliet dit vergankelijk leven om af te reizen naar het eeuwige koninkrijk van de meest barmhartige God.
Op 12 juli 1960 werd zijn graf geopend en zijn lichaam per vliegtuig overgeplaatst naar een onbekende plek. Op zijn grafsteen staat het volgende:
Van een smekeling
Mijn vernietigd graf waarin omhoog worden gestapeld,
negenenzeventig dode Said’s met zijn zonden en verdriet.
De tachtigste is de grafsteen van mijn graf;
Bij elkaar huilen zij om de verval van de Islam.
Samen met mijn grafsteen en het jammerende graf van de overleden Said’s,
ga ik naar het gebied van de toekomstige morgen.
Ik ben er zeker van dat de hemelen van de toekomst en Azië,
zich samen aan de schone, stralende hand van de Islam zal overgeven.
Want het belooft de welvaart van het geloof;
Het belooft vrede en veiligheid aan de mensheid.
[bewerk] Literatuur
- Globalization, Ethics and Islam: The Case of Bediüzzaman Said Nursi, Ian Markham and Ibrahim Ozdemir, (2005)
- Bediüzzaman Said Nursi, Mary Weld, (1992)
- Islam at the Crossroads: on the life and thought of Bediüzzaman Said Nursi, Ibrahim M. Abu-Rabi, Albany NY, (2003)
- Bediüzzaman Said Nursi: The Author of the Risale-i Nur, Şükran Vahide, İstanbul, (2004)