Werner Bergengruen
Van Wikipedia
Werner Bergengruen (Riga, 16 september 1892 — Baden-Baden, 4 september 1964) was een Duits katholiek schrijver, vooral bekend om zijn satire op Hitler, Der Großtyrann und das Gericht.
[bewerk] Leven
Bergengruen was de zoon van een Duitstalige arts in Lijfland, maar kwam als kind naar Duitsland en ging tot 1910 in Lübeck naar school. Aanvankelijk studeerde hij theologie in Marburg, maar schakelde op germanistiek over. Hij studeerde in München toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak; als luitenant vocht hij in de Baltische Staten, en na de oorlog streed hij nog tegen het Rode Leger. Hij huwde in 1919 met Charlotte Hensel. Hij studeerde nog verder in Berlijn, maar voltooide zijn studie niet. Tezelfdertijd ging hij als journalist werken en vertaalde romans van Dostojevski, Tolstoj en Toergenjev. Zijn eerste roman, Das Gesetz des Atum, verscheen in 1922, toen hij hoofdredacteur van het tijdschrift Ost-Informationen was. Zijn krantencommentaren waren zeer scherp voor de nazi's. Vanaf 1927 leefde hij van de pen.
Bergengruens beroemdste roman, Der Großtyrann und das Gericht, handelt over machtsmisbruik en de pervertering van de rechtspraak; het is een allegorie van nazi-Duitsland, die zich echter in de Renaissance afspeelt. De roman werd buitengewoon populair maar kon bij de fascistische overheid uiteraard op weinig begrip rekenen. Anderzijds werd de allegorie door sommigen niet begrepen; de Völkischer Beobachter prees het werk als een historische beschrijving van een renaissancistische vorst. In 1937 werd Bergengruen uit de Reichsschrifttumskammer verstoten, met publicatieverbod tot gevolg. Dit nam niet weg dat de geliefde auteur tijdens de jaren 1930 verder bleef schrijven. Novellen als Der Tod von Reval werden graag gelezen en verkochten uitstekend. In 1936 bekeerde hij zich tot het katholicisme; zijn werk begon een psychologisch-spirituele dimensie te krijgen. In 1939 schreef hij een biografie van E.T.A. Hoffmann, en hij publiceerde ook reisgidsen. Hij woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog vanaf 1942 in Achenkirch, en na de oorlog leefde hij nog een tijd in Zwitserland en Italië. Sinds 1958 woonde hij in Baden-Baden; in dat jaar ontving hij de Pour le Mérite en kreeg hij een eredoctoraat aan de universiteit van München. In 1962 werd hem nog de Schiller-Gedächtnispreis uitgereikt.
Bergengruens religieuze overtuigingen leidden hem in zijn latere werk tot een prediken van de eeuwigheid en de absolute waarden. Stilistisch vervlocht hij realistische beschrijvingen met psychologische beschouwingen, en had ook aandacht voor mysterieuze sfeerschepping en spookverhalen. Minder conservatief dan Gottfried Benn maar met een diep-christelijke overtuiging, bleef hij tijdens het Derde Rijk in Duitsland en verzette zich ter plekke tegen het regime, een manoeuvre dat innere Emigration genoemd wordt. Hij was eerst, vóór de oorlog, een der populairste auteurs van de Weimarrepubliek, en later eveneens van de BRD.
[bewerk] Werken
- 1922 Das Gesetz des Atum
- 1926 Das große Alkahest
- 1927 Das Buch Rodenstein
- 1932 Baedeker des Herzens. Ein Reiseverführer
- 1935 Der Großtyrann und das Gericht
- 1936 Die Rose von Jericho (gedichtbundel)
- 1937 Der ewige Kaiser (gedichtbundel)
- 1938 Der Tod von Reval
- 1939 E.T.A. Hoffmann
- 1940 Am Himmel wie auf Erden
- 1945 Dies irae (gedichtbundel)
- 1948 Zauber- und Segenssprüche (gedichtbundel)
- 1949 Römisches Erinnerungsbuch
- 1951 Die heile Welt (gedichtbundel)
- 1952 Der letzte Rittmeister
- 1954 Die Rittmeisterin
- 1959 Bärengeschichten
- 1959 Zorn, Zeit und Ewigkeit
- 1962 Schreibtischerinnerungen (autobiografie)
- 1963 Die Schwestern aus dem Mohrenland
- 1968 Die Glückliche
- 1965? Das Feuerzeichen
Bronnen en referenties: |
|