Gaius Plinius Caecilius Secundus minor
Van Wikipedia
Gaius Plinius Caecilius Secundus minor (bijgenaamd minor, d.i. de Jongere) was de neef en (na de dood van zijn vader) ook adoptiefzoon van Plinius de Oudere, en net als zijn oom letterkundige.
Inhoud |
[bewerk] Biografische gegevens
Plinius werd geboren in 62 na Chr. te Como in Noord-Italië, en ontving zijn opleiding te Rome, waar hij les kreeg van de pedagoog Quintilianus. Hij verwierf zich een naam als advocaat en staatsman,en bekroonde zijn ambtelijke loopbaan in 100 met het consulaat. Plinius was bevriend met keizer Trajanus. Hij werd in 112 n.c. stadhouder van Bithynia, toen de toestand er uit de hand dreigde te lopen en de financiële en politieke toestand dringende sanering behoefden. Trajanus verleende Plinius daarvoor consulaire bevoegdheden. Plinius wordt vaak gezien als de verpersoonlijking van de homo litteraris van zijn tijd. Plinius overleed rond 114 na Chr.
[bewerk] Literaire betekenis
Van Plinius is een dankrede (Panegyricus) bewaard gebleven, gericht tot keizer Trajanus als dank voor het verlenen van het consulaat. Naar de mode van zijn tijd, is het werk geschreven in een gezwollen stijl, vol platvloers gevlei, eigen aan het genre.
Zijn beroemdheid als schrijver dankt Plinius de Jongere echter vooral aan zijn verzameling brieven (epistulae), die klaarblijkelijk met het oog op latere publicatie waren geschreven en door hem zelf als literaire essays zijn gepubliceerd. Ze zijn een sprekend bewijs van Plinius middelmatigheid, maar bezorgen toch bijzonder waardevolle inlichtingen over eigentijdse gebeurtenissen en over het gezelschapsleven in die dagen.
In de twee vermaardste brieven beschrijft hij aan de geschiedschrijver Tacitus de uitbarsting van de Vesuvius in 79 na Chr., die hij als zeventienjarige heeft meegemaakt, en waarbij zijn oom Plinius de Oudere het leven verloor. Historisch even waardevol zijn de brieven en rapporten aan zijn vriend keizer Trajanus, met wie hij vanuit Bithynia geregeld correspondeerde.
Een deel van de antwoorden van Trajanus zijn opgenomen in de verzameling, die onder meer een beroemd geworden brief aangaande de christenen bevat. Deze brief verschaft waardevolle inlichtingen over het leven van de eerste christenen en hun kerkdiensten (avondmaal, psalmen).
Plinius treedt ons uit zijn brieven tegemoet als een ontwikkeld en humaan persoon, die ondanks enige oppervlakkigheid en ijdelheid, een sympathieke figuur blijft, en die zich uitstekend thuis voelt in zijn tijd. Daardoor toont hij ons de keerzijde van het sombere en pessimistische tijdsbeeld geschetst door zijn tijdgenoot Juvenalis.
[bewerk] Plinius over het christendom
Hij vertelt dat hij overal waar hij kwam in zijn provincie christenen vond. Hun snel groeiend aantal was een belangrijk sociaal en economisch probleem geworden. Afkeuring van godsdienstige zijde en economische sancties waren er niet in geslaagd de opmars te stuiten, totdat hij aan de macht kwam en aan zijn superieur rapporteerde dat hij het mogelijk achtte, onder zijn capabel beheer, verandering in deze situatie te brengen. Degenen die het christelijk geloof trouw bleven werden door hem, als ze geen romeins burger waren, ter dood gebracht. Anders werden ze op de transportlijst naar Rome gezet (een provinciebestuurder had blijkbaar niet het recht om romeinse burgers ter dood te brengen); zulke mensen waren duidelijk ongehoorzaam en verdienden te sterven. Maar hij gaf toe dat hij onthutst was over de aard van hun misdaad. Hun hele schuld lag hierin, dat zij weigerden het standbeeld van de keizer te aanbidden, of de beelden van de goden, en dat zij gewoon waren op een bepaalde dag (de zondag) een samenkomst te hebben vòòr het licht werd, waarbij zij lofzangen aanhieven voor Christus, als ware Hij een god is. Zij legden een eed af om geen misdaden te begaan. Ze leefden voorbeeldig: men vond onder hen geen bedrog, geen overspel, diefstal of oneerlijkheid. Plinius was van zijn stuk gebracht door de kennelijke onschuld van dit alles, vandaar zijn brief aan de keizer. (Plinius, "brieven", 10.96) Ook in de gedeelte wordt over Jezus gesproken. Interessant detail is dat ‘Christus aanbeden werd alsof Hij een god was’. Verder wordt ook weer gesproken over de enorme snelle groei van het christendom in de 1ste eeuw, en dat ondanks enorme christenvervolging.
[bewerk] Werk
Plinius Minor heeft tien boeken (=epistulae =brieven) geschreven. I-IX gaat over de correspondentie tussen zichzelf en zijn vrienden en boek X is later toegevoegd met de correspondentie met keizer Trajanus. De Stijl van het laatste boek is minder afgewerkt en onderdaniger. Een van de bekendste brieven is de brief van Plinius Minor aan zijn vriend de geschiedschrijver Tacitus, waarin hij vertelt over de dood van zijn oom. De meeste brieven zijn met een terugkerend patroon geschreven. Het begint met de aanspreking, dan volgen de eigenlijke tekst, een 'sententia' (een persoonlijke terugblik van de schrijver op de inhoud van de brief met een opvallende formulering) en de afscheidsgroet 'vale'. De Latijnse tekst en een Nederlandse vertaling zijn te vinden op s:nl:Brief van Plinius aan Tacitus.