Inflatie
Van Wikipedia
Dit artikel beschrijft het begrip inflatie in de economie. Voor het begrip inflatie in de kosmologie, zie kosmische inflatie.
Inflatie (letterlijk 'opblazen') is in de economie het verschijnsel dat de prijzen stijgen. Het gevolg is dat je steeds minder kunt kopen voor hetzelfde geldbedrag.
Inflatie kan op twee verschillende manieren ontstaan: kosteninflatie of bestedingsinflatie.
Bij kosteninflatie hebben we te maken met bedrijven die hun gestegen kosten doorberekenen in hun verkoopprijzen, omdat ze winst willen blijven maken. Als de kosten van het maken van een product 10 euro zijn en de verkoopprijs is 15 euro, dan maakt het bedrijf een winst van 5 euro. Stijgen de kosten naar 12 euro, dan zou het bedrijf nog slechts 3 euro winst maken. De meeste bedrijven zullen daarom bij gestegen kosten de verkoopprijs proberen te verhogen. Een bekend voorbeeld uit de praktijk is het verhogen van de benzineprijs aan de pomp als de olieprijs stijgt.
Bestedingsinflatie ontstaat in een situatie van hoogconjunctuur. Bedrijven hebben moeite om aan de vraag van hun klanten te voldoen. Het gaat erg goed met de economie. De meeste bedrijven streven naar een zo hoog mogelijke winst. Zij zien ze hun kans schoon om de verkoopprijzen te verhogen. De klanten stromen immers toe. De omzet kan omhoog en bij gelijke kosten betekent dat meer winst. Bestedingsinflatie deed zich in Nederland voor aan het einde van de jaren negentig. Het ging toen erg goed met de Nederlandse economie en veel bedrijven hebben toen hun prijzen 'fors' verhoogd.
Een inflatie van 2 of 3 procent per jaar wordt als acceptabel beschouwd. Een product dat dit jaar 100 euro kost, zal volgend jaar 102 tot 103 euro kosten. Als de lonen gelijklopend met de inflatie stijgen, blijft de koopkracht gelijk. In het andere geval stijgt of daalt de koopkracht. Het handhaven van een lage inflatie is een belangrijk doel van de instantie (regering of centrale bank) die het uitgeven van geld beheert, en daarmee van het monetair beleid. In Europa is dat inmiddels de Europese Centrale Bank (ECB).
De inflatie wordt gemeten door middel van de index: een lijst van producten (goederen en diensten) en hun prijs, die centraal wordt bijgehouden, en de evolutie van de prijs over de tijd bepaalt de inflatie. In Nederland worden die cijfers bijgehouden door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Het is ook wel eens de vraag, of het begrip inflatie wel zo'n universeel begrip is en of het niet meer zou moeten worden genuanceerd. De prijzen voor huishoudelijke uitgaven door consumenten bijvoorbeeld kunnen met een heel ander percentage stijgen dan de prijzen van grondstoffen als olie of goud, of de prijzen van huizen. Doordat er veel verschillende indexen worden gehanteerd, ontstaat er 'manipuleerruimte' voor bijvoorbeeld vakbonden, werkgevers en de overheid. Door bepaalde posten uit de index te schrappen of er juist in op te nemen bijvoorbeeld, of door naar het ene inflatiecijfer te verwijzen en daarmee gemakshalve het andere te vergeten, waarin bepaalde posten niet zijn geïntegreerd.
- Een normale (lage) inflatie (kleiner dan 2 procent) is gunstig voor de economie: het spoort de consument aan goederen te kopen (uitstel betekent immers dat men meer zal betalen voor hetzelfde product). Het maakt ook lenen interessant want inflatie knabbelt aan de interest die je op de lening moet betalen. En een economie draait goed als er gekocht wordt. (Deflatie, het omgekeerde van inflatie, heeft net het omgekeerde effect: de consument zal zijn aankoop uitstellen, omdat hij er later minder voor zal betalen.)
- Een te hoge inflatie heeft vaak ten gevolge dat investeerders niet meer in het desbetreffende land willen investeren. Als de interest op een spaarrekening (bijvoorbeeld 2,5 procent) lager is dan de inflatie (bijvoorbeeld 3 procent), dan doet een kleine spaarder eigenlijk op termijn verlies. Hij kijkt dan beter uit naar een andere belegging of koopt goederen of harde valuta (dollars of euro's). Als de situatie escaleert, dreigt het monetair systeem van een land in te storten, want de banken kunnen niet zomaar op korte termijn al dat geld op tafel leggen zonder enorme verliezen te maken (banken investeren immers zelf dat geld op lange termijn).
- In een aantal gevallen verloopt inflatie zo snel, dat men kan spreken van hyperinflatie. Het meest sprekende voorbeeld hiervan was de monetaire crisis in Duitsland, waar men in november 1923 voor een brood miljarden mark op tafel moest leggen. In een maand tijd was de inflatie 2500 procent! De moderne economische structuur van het land stortte ineen, en de ruilhandel begon weer terug te keren. Tijdens de financiële crisis in Argentinië op het einde van de 20ste eeuw besloot de regering tot bevriezing van alle banksaldo's met slechts een vrijlating van het maandsalaris, omdat de inflatie opliep tot een recordhoogte van 3000 procent. De getroffen maatregelen lokten woedende reacties uit van Argentijnen die hun spaargeld zagen ineenschrompelen tot niets. (Uiteindelijk slaagde men erin de inflatie te normaliseren.)
Het tegengestelde verschijnsel heet deflatie, niet te verwarren met desinflatie. Andere varianten zijn stagflatie en reflatie.