Giacomo Meyerbeer
Van Wikipedia
Giacomo Meyerbeer, geboren als Jakob Meyer Beer (Fredersdorf-Vogelsdorf bij Berlijn, 5 september 1791 - Parijs, 2 mei 1864), was een Joods-Duits componist en dirigent. Hij was een van de succesvolste operacomponisten uit de 19e eeuw en de voornaamste vertegenwoordiger van de grand opéra.
Inhoud |
[bewerk] Levensloop
Meyerbeer groeide op in Berlijn als zoon van de Joodse bankier Juda Herz Beer en Amalie Beer (geboren Malka Lipmann Meyer Wulff). Zijn broers waren de zakenman en amateurastronoom William Beer en de schrijver Michael Beer. Jakob werd reeds jong als pianist opgeleid door Franz Seraphinus Lauska en Muzio Clementi. Hij begon als muzikant op te treden op zijn negende.
Latere compositiestudies werden geleid door kapelmeester B. A. Weber, vervolgens door Carl Friedrich Zelter en vanaf 1810 door Abbé Vogler in Darmstadt, waar hij Carl Maria von Weber als schoolgenoot kreeg. Oorspronkelijk schreef hij verschillende religieuze composities en cantates, zoals Gott und die Natur. Vanaf 1810 signeerde hij met 'Meyerbeer'.
Zich toeleggend op dramatische compositie – waaraan hij zich later volledig zou wijden – schreef hij de opera Iephthas Gelübde, die voor het eerst in München werd opgevoerd, maar lauw werd onthaald. In 1813 trok hij naar Wenen om zich tien maanden aan studie te wijden bij Antonio Salieri. Hier schreef hij zijn tweede opera, Die beiden Kalifen, die in Wenen en Stuttgart maar weinig succes oogstte. Nu zou hij naar voorbeeld van Gioacchino Rossini zijn ernstig artistiek en technisch streven ombuigen in een meer toegankelijke en zintuiglijk bevallige vorm.
In 1814 trok Meyerbeer naar Parijs en tegen het eind van 1815 naar Italië, waar hij een aantal opera’s in de Italiaanse stijl en voor de Italiaanse markt zou schrijven, waarvan de partituren bewerkt werden door Rossini. Hiervan vonden Emma di Resburgo, Margherita d'Anjou en Il crociato in Egitto enige ingang in Duitsland. De andere waren Romilda e Constanza, La Semiramide riconosciuta, L'esule di Granada en Almansor.
Terug in Parijs in 1824 ging Meyerbeer samenwerken met de Franse librettist Eugène Scribe, wat resulteerde in de opera Robert le Diable, die in 1831 in Parijs in première ging en op enorme bijval bij het publiek kon rekenen. De samenwerking met Scribe zou een productieve periode inluiden waarin Meyerbeer uit de schaduw van zijn grote voorbeelden Rossini en Auber kon treden. De muziek versterkte steevast het verhaal en de dramatiek en was prachtig gearrangeerd. Zij was melodieus, energiek en contrastrijk.
Zijn tweede grote werk op een tekst van Scribe werd begin 1835 voltooid, maar zou pas in 1836 worden opgevoerd als Les Huguenots. Het overtrof zijn vorige opera qua inventiviteit, dramatiek en techniek en behaalde zowel in Parijs als in de rest van Europa een daverend succes.
In 1842 werd Meyerbeer door de koning van Pruisen als hoofddirigent aangesteld in opvolging van Spontini, met de verplichting om vier maanden per jaar de Berlijnse opera te leiden. In de praktijk was dit echter vooral een erefunctie en Meyerbeer schonk zijn loon aan de kapel.
Naast kleinere gelegenheidscomposities, verschenen Das Feldlager in Schlesien voor de inwijding van de Berlijnse Opera in 1844, de muziek voor het treurspel van zijn overleden broer Michael Struensee en de derde grote opera, Le prophète, die voor het eerst in 1849 te Parijs werd opgevoerd en vervolgens op alle grote Duitse podia werd gebracht.
De laatste werken van Meyerbeer, die van nu af afwisselend in Berlijn en Parijs leefde, waren L'étoile du nord 1854, een herwerking van Das Feldlager in Schlesien voor de Parijse komische opera, en Dinorah, ou le pardon de Ploermel 1859, een tweede, minder creatieve opéra-comique. Verder schreef hij nog gelegenheidsstukken zoals Schillermarsch ter gelegenheid van het Schillerjubileum, de Fackeltänze bij de kroning van de koning van Pruisen en de Festouvertüre.
Toen hij in Parijs de première van zijn twintig jaar oude maar nog niet opgevoerde opera L'Africaine voorbereidde, stierf Meyerbeer onverwachts. Zijn lichaam werd – zoals bij testament bepaald – bijgezet op het Joods kerkhof aan de Schönhauser Allee te Berlijn.
Meyerbeers testament bepaalde ook dat zijn aanzienlijke nalatenschap werd nagelaten aan minder fortuinlijke kunstenaars. De Meyerbeer Stichting zou elke twee jaar een wedstrijd organiseren voor veelbelovende Duitse componisten, met als inzet een beurs voor een studieverblijf van zes maanden in Italië en de Duitse steden Wenen, München, en Dresden.
[bewerk] Werk
Zijn opera’s - vooral Les Huguenots met zijn dramatische warmte, karakteristieke melodieën en weloverwogen orkestrering - oefenden tot in de vroege twintigste eeuw een enorme aantrekkingskracht uit op het Europese publiek.
Hij wist de Duitse, Italiaanse en Franse stijl tot een eigen eclectische operastijl samen te voegen, die de grand opéra zou blijven kenmerken.
Vooral met de vorm van zijn opera's oefende Meyerbeer invloed uit op andere operacomponisten, zoals Jacques Fromental Halévy en Daniel François Esprit Auber. Zelfs Hector Berlioz onderging zijn invloed tot op zekere hoogte in zijn opera Les Troyens, Giuseppe Verdi in Aïda en Don Carlos, Richard Wagner in Rienzi.
Meyerbeer was artistiek gezien tot meer in staat dan wat het grote publiek kon waarderen. Dat hij zich niettemin aan de smaak van het publiek aanpaste, kunnen we hem moeilijk kwalijk nemen. Het gevolg van deze concessie is wel geweest, dat de belangstelling voor zijn werken in de twintigste eeuw vrijwel volledig verdwenen is, en Meyerbeer alleen nog als een historische figuur beschouwd werd. Wellicht is het tijd voor een herontdekking.
Van Berlioz is de bekende uitspraak afkomstig dat Meyerbeer niet alleen het geluk had talent te hebben, maar ook het talent om geluk te hebben.
[bewerk] Voornaamste werken
[bewerk] Opera's
- Jephtas Gelübde, München, 1812
- Wirth und Gast, oder Aus Scherz Ernst, Hoftheater, Stuttgart, 1813
- Romilda e Costanza, Teatro Nuovo, Padua, 1817
- Semiramide riconosciuta, Teatro Regio, Turijn, 1819
- Emma de Resburgo, Teatro San Benedetto, Venetië, 1819
- Margherita d'Anjou, Teatro alla Scala, Milaan, 1820
- L'Esule di Granata, Teatro alla Scala, Milaan, 1822
- Il Crociato in Egitto, Teatro La Fenice, Venetië, 1824
- Robert le Diable, Parijse Opera, Parijs, 1831
- Les Huguenots, Parijse Opera, Parijs, 1836
- Ein Feldlager in Schlesien, Staatsopera Unter den Linden, Berlijn, 1844
- Le Prophète, Parijse Opera, Parijs, 1849
- L'Étoile du Nord, Opéra-Comique, Parijs, 1854
- Dinorah ou Le Pardon de Ploërmel, Opéra-Comique, Parijs, 1859
- L'Africaine, Parijse Opera, Parijs, 1865
[bewerk] Werken voor harmonieorkest
- Mars over het koor van de emire uit de opera "Die Kreuzritter"
[bewerk] Andere bekende werken
- Gott und die Natur, Oratorium, 1811
- Klarinettenquintett, 1813
- Gli Amori di Teolinda, 1815
- Fantasie, 1839
- Festmarsch zu Schillers Geburtstag, 1859
- Festouverture, 1862
- Vier Fackeltänze
- Lieder, o.a. Le chant du berger
[bewerk] Bronnen
- Reiner Zimmermann: Giacomo Meyerbeer. Eine Biografie nach Dokumenten. Parthas, Berlin 1998 ISBN 3-932529-23-5
- Heinz Becker: Giacomo Meyerbeer in Selbstzeugnissen und Bilddokumenten. Rowohlt, Reinbek bei Hamburg 1980. ISBN 3-499-50288-7
- Anselm Gerhard: Die Verstädterung der Oper. Paris und das Musiktheater des 19. Jahrhunderts. Metzler, Stuttgart 1992. ISBN 3-476-00850-9