Toetsingsrecht
Van Wikipedia
Toetsingsrecht beregelt het toetsen van een wet aan een wet van een hogere orde, zoals een Grondwet of een verdrag.
Inhoud |
[bewerk] Nederlandse situatie
In Nederland toetst de rechter wetten en verdragen niet aan de Grondwet; dat is hem verboden in artikel 120 van de Grondwet, dat luidt:
- "De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen".
Deze bepaling dateert uit de Grondwet van 1848. De reden is dat een wet geacht werd het "unanieme gevoelen van de koning en de twee kamers van de Staten-Generaal" uit te drukken, en dat aan de wet de interpretatie van de grondwet moet worden gelaten, "die niets anders is dan de zindelijke toepassing van de artikelen van de grondwet van het koninkrijk", zoals de grondwetscommissie het destijds uitdrukte. De wetgever werd dus als hoogste uitlegger van de Grondwet bestempeld.
De Hoge Raad heeft het toetsingsverbod altijd streng geïnterpreteerd: niet alleen toetsing van de inhoud van een wet aan de Grondwet, het Statuut en algemene rechtsbeginselen zijn door de Hoge Raad onwettig geacht (in respectievelijk 1868 en 1989), maar ook toetsing of een wet wel op de juiste manier tot stand was gekomen (1961).
Wanneer de Raad van State de regering vóór indiening bij de Tweede Kamer adviseert over een wetsvoorstel, zal hij zich er wel over uitlaten als hij meent dat het voorgelegde voorstel in strijd met de Grondwet is; dit is dus een vorm van "preventieve toetsing", ook al is het oordeel van de Raad van State niet bindend.
Regelgeving van andere wetgevers dan de formele wetgever (regering en parlement), zoals koninklijke besluiten, algemene maatregelen van bestuur en verordeningen van provincies, waterschappen, gemeenten en andere bestuurlijke lichamen, mag wél door de rechter aan de Grondwet, Statuut en rechtsbeginselen worden getoetst. Daarnaast mag de rechter, beter gezegd moet de rechter, de wet wel toetsen aan Verdragen.
[bewerk] Belgische situatie
In België ligt de situatie ingewikkelder. Aangezien het land na vele staatshervormingen zowel federale als - per taalregio - gewestelijke als gemeenschappelijke bevoegdheidsniveaus heeft, is het principe van checks and balances toegepast om belangenconflicten tussen de diverse taalgroepen te voorkomen.
Elk parlement of gewestraad in België - zowel het Vlaams, het Waals, het Duitstalig als het Brussels - kan bij de vaststelling van wetten, besluiten of decreten tevoren advies vragen aan de Raad van State en bij een communautair belangenconflict het Arbitragehof achteraf om een dirigerende uitspraak vragen. Ingeval van zo'n conflict kan tijdens de parlementaire behandeling - zelfs als dat gebeurt in een ander parlement - de alarmbelprocedure ingezet worden.
Ook een lagere rechtbank kan de rechtsregels zelf in vraag stellen in het kader van een juridische procedure. Dit gebeurt dan door een prejudiciële vraag te stellen aan het Arbitragehof. Omdat het antwoord op deze vraag vaak cruciaal is voor het lopend proces voor de lagere rechtbank, wordt de procedure bij die rechtbank dan ook stilgelegd tot het antwoord op de prejudiciële vraag bekend is.
[bewerk] Verenigde staten
In de Verenigde Staten kan het Hooggerechtshof (Supreme Court) wetten, besluiten en rechterlijke uitspraken van lagere rechters aan de Grondwet toetsen en er zelfs een amendement aan toevoegen.
Dit toetsingsrecht staat niet in de grondwet maar is er via jurisprudentie door opperrechter John Marshall ingelezen bij het "Marbury v. Madison" arrest van 24 februari 1803.
John Adams, de tweede president van de Verenigde Staten, had de verkiezingen van 1800 verloren zo bleek op 17 februari 1801. Op 4 maart 1801 zou de inauguratie van Thomas Jefferson tot derde president van de v.s. plaatsvinden. De federalistische President Adams, gesteund door het nog op zijn hand zijnde congres, nam een nieuwe wet aan, de "New Judiciary Act" waarmee een aantal nieuwe rechtbanken werden geïnstalleerd waarvan het de bedoeling was dat die door federalisten zouden worden gecontroleerd. Op 2 Maart 1801, 2 dagen voor zijn aftreden, benoemde Adams 42 federalistische rechters in deze rechtbanken. Op 3 maart 1801 keurde de senaat de benoemingen goed.
President Jefferson beoordeelde 25 van de 42 benoemingen om procedurele redenen als ongeldig en gaf zijn secretary of state, James Madison, opdracht om de benoeming van onder andere William Marbury niet af te leveren.
Marbury richte een verzoek, om alsnog benoemd te worden, rechtstreeks aan het Hoog Gerechtshof. Hij stelde dat op basis van de Juridical Act van 1789 het congres het Hoog Gerechtshof had gemachtigd om te beslissen over gerechtelijke benoemingen. Volgens zijn opvatting zou dat tot die tijd niet het geval zijn geweest. Deze Juridical Act is echter volgens de opperrechter John Marshall van een lagere orde dan de Grondwet. In de grondwet artikel III staan de gevallen waarin het Hoog Gerechtshof jurisdictie heeft en die kunnen niet worden uitgebreid door een wet lager in rang. Een wet die dat wel doet is geen wet en daarmee heeft hij toetsing van wetten aan de grondwet gerealiseerd.
Volgens Marshall heeft Marbury wel recht om op te komen voor zijn rechten en is daar ook wetgeving voor maar hij kan zijn klacht niet, althans niet via de Juridical Act van 1789, bij het hooggerechtshof terecht.
[bewerk] Andere landen
In Duitsland kan het Bundesverfassungsgericht ook, op eenzelfde wijze als in de VS, aan de Grondwet toetsen, maar slechts een zwaarwegend advies voor wijziging van de Grondwet uitbrengen.
[bewerk] Wijzigingsvoorstellen in Nederland
Aangezien D66 en GroenLinks vinden dat er al bij het wetgevingstraject, maar ook in de rechtspraak, te weinig rekening gehouden wordt met de sociale grondrechten, de mensenrechtenverdragen en milieu- en emancipatie-effecten van regelgeving dringen zij erop aan een toetsingsrecht aan de Grondwet en het Statuut van het Koninkrijk, maar ook aan bijv. het Vrouwenverdrag, in te voeren in de rechtspraak. Voor een burgerlijke partij zou het daardoor mogelijk worden de Nederlandse wetgeving door de rechter te laten toetsen en middels jurisprudentie te laten corrigeren.
Bij D66 is dit al sinds het ontstaan van de partij een speerpunt van het beleid, bij GroenLinks is het standpunt met name uitgedragen sinds 2002, toen Femke Halsema het Voorstel van wet van het lid Halsema houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot invoering van de bevoegdheid tot toetsing van wetten aan een aantal bepalingen van de Grondwet door de rechter indiende. In deze initiatiefwet wordt aan artikel 120 Grondwet een tweede lid toegevoegd, dat luidt:
- Wetten vinden evenwel geen toepassing indien deze toepassing niet verenigbaar is met de artikelen 1, 2, derde en vierde lid, 3 tot en met 9, 10, eerste lid, 11 tot en met 17, 18, eerste lid, 19, derde lid, 23, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 54, 56, 99, 113, derde lid, 114, 121 en 129, eerste lid.
Deze bepaling zou toetsing aan de grondrechten mogelijk maken, en bovendien aan het verbod op de doodstraf, de regeling van de dienstplicht, de wijze van verkiezing van de Tweede Kamer en nog enkele andere bepalingen.
De andere partijen - vooral ter rechterzijde - hebben als kritiek daarop dat een dergelijk toetsingsrecht de het algemeen belang afwegende functie van het parlement uitholt en de deur openzet voor verdere supranationalistische nastrevingen van de Europese Unie, waardoor de Nederlandse souvereiniteit stilaan zal verdwijnen.
Dergelijke argumenten zijn echter onzinnig. Als het toetsingsverbod ook maar op enigerlijwijze effect zou hebben op "supranationalistische nastrevingen van de Europese Unie, waardoor de Nederlandse souvereiniteit stilaan zal verdwijnen" (quod non, internationaal recht is superieur aan niet alleen de wetten maar ook de grondwet! (art 94 GW) dan zou opheffing van het toetsingsverbod hier juist iets aan kunnen veranderen. Op dit moment treedt de rechter niet in de "grondwettigheid van wetten en verdragen" (art 120 GW). Daar Europees recht verdragenrecht is kan hij dus niet toetsen of Europees recht een inbreuk maakt op de grondwet en dus de soevereiteit van het Nederlandse volk. Politici die dat willen veranderen moeten dus juist voor opheffing van het toetsingsverbod zijn (en artikel 94 GW).
Daarnaast, het Europees recht als zodanig is conform vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (Van Gend&Loos, COSTA-ENEL, Simmenthal) superieur aan nationaal recht ongeacht de grondwettelijke bepalingen van een lidstaat (sterker nog, de nationale rechter is verplicht nationale (grond)wettelijke bepalingen niet toe te passen indien deze de volledige werking van het gemeenschapsrecht in de weg staan). Zelfs al zou Nederland een bepaling in de grondwet opnemen dat Europees recht niet geldig is in Nederland dan zou dat dus geen werking hebben, toetsingsverbod of niet