Wissel (spoorweg)
Van Wikipedia
Het wissel is een constructie in een spoorweg om een trein, metro, tram, of trolleybus naar een ander spoor te leiden. Een wissel realiseert dus een fysieke vertakking in het spoorwegnet.
[bewerk] Trein en Metro
De hoekverhouding van een wissel bepaalt de snelheid waarmee het in de afbuigende stand bereden mag worden. In de rechtdoorgaande stand is de snelheid over het algemeen begrensd tot de plaatselijke snelheid. Veel voorkomende wisselverhoudingen in Nederland zijn de 1:9, 1:12 en 1:15. Dit is de tangens van de wisselhoek. Voor hogere snelheden worden wissels met een nog kleinere hoek toegepast: 1:34,7 en 1:39. Van deze laatste liggen er momenteel twee in Nederland, beide zijn onderdeel van het traject Utrecht-Amsterdam. Het eerste exemplaar is gelegd bij station Duivendrecht. Het 1:9-wissel is een wissel met scherpe boog (190 m). Dit mag maximaal met 40 km/u bereden worden. 1:9-wissels komen veel voor op stationsemplacementen. Het 1:34,7 wissel heeft een minder scherpe boog voor het afbuigende spoor. De maximale snelheid op zo'n wissel in afbuigende richting bedraagt 140 km/u.
Er zijn ook hogesnelheidswissels met op het afbuigende spoor een maximum snelheid tot 220 km/uur. Nieuw is de grote lengte en het bewegend puntstuk waardoor overrijden zonder onderbrekingen in het spoor gebeurt. Deze wissels zijn symmetrisch, ze hebben dus niet een recht en een afbuigend spoor, maar twee heel geleidelijk afbuigende spoorstaven.
Behalve gewone wissels liggen er op de stationsemplacementen ook Engelse wissels. Zo'n wissel bestaat uit twee in elkaar geschoven gewone wissels en hebben een brede X-vorm. Het is een kruising met de mogelijkheid van het ene op het andere spoor over te stappen. Op de vrije baan treft men ze niet zo vaak aan.
De bewegende onderdelen die de trein van het ene naar het andere spoor leiden, worden wisseltongen genoemd.
Waar het linker'been' van het rechterspoor en het rechter'been' van het linkerspoor elkaar kruisen, bevindt zich het puntstuk. De rail tegenover het puntstuk is op die plek voorzien van een strijkregel om ontsporingen te voorkomen.
Een kruiswissel wordt gevormd door vier wissels (gewone of Engelse) en een kruising in de hier afgebeelde configuratie. Vroeger werd de benaming 'kruiswissel' in de modelspoorbouw veel gebruikt als een Engels wissel werd bedoeld.
Een kruiswissel wordt veel gebruikt om twee korte treinen achter elkaar op hetzelfde spoor langs het perron te zetten. Dankzij het kruiswissel zijn beide helften van het spoor van weerszijden toegankelijk, ook als er een trein op de andere helft van het spoor staat.
Als de temperatuur onder een bepaalde waarde daalt, worden de wissels verwarmd om te voorkomen dat de wisseltongen vastvriezen aan de aanslagspoorstaven. Er bestaan drie soorten wisselverwarming: verwarming op aardgas, elektrische verwarming en verwarming met een buis met warm stromend water (vergelijkbaar met de centrale verwarming).
De meeste wissels worden tegenwoordig door de treindienstleider op afstand bediend (centraal bediende wissels), de rest worden ter plaatse bediend door rangeerders of machinisten.
[bewerk] Tram
Wissels voor de tram worden door de aanrijdende tram zelf bediend door middel van een Vetag (VEhicle TAGging) of Vecom (VEhicle COMmunication) systeem. Onder de tram hangt een transponder die een code doorgeeft aan inductielussen tussen de tramrails. Deze code bevat onder meer informatie over het lijnnummer, waardoor het wissel de juiste stand kiest bij het juiste lijnnummer. De trambestuurder hoeft alleen op te letten of het wissel daadwerkelijk de juiste stand kiest door op het licht dat de wisselrichting weergeeft te letten. Als het wissel weigert, moet de bestuurder uitstappen en met een wisselijzer ('pook') het wissel handmatig omzetten.
Een tramwissel kan in de regel zonder bezwaar met de punt mee worden bereden terwijl het in de verkeerde stand ligt. Soms gebruikt men wissels die vanzelf weer in de oorspronkelijke stand terugvallen, wat vooral handig is als de trams een stukje over enkel spoor moeten rijden.
Tramsporen bevatten in het algemeen geen of weinig mogelijkheden om van het linker- op het rechterspoor te komen (zoals kruiswissels). Om bijvoorbeeld bij werkzaamheden tijdelijk het tramverkeer over één spoor te leiden, worden wel oplegwissels gebruikt, ook wel Californische wissels, klimwissels of (vanwege de lage snelheid waarmee ze bereden dienen te worden) kruipwissels genoemd. Dit zijn constructies die op het bestaande spoor worden gelegd om een voertuig (met zeer beperkte snelheid) van spoor te kunnen laten wisselen. Deze oplegwissels zijn alleen geschikt voor lichte voertuigen, zoals bij de stadstram en industriële smalspoorbanen.
[bewerk] Trolleybus
Ook in de bovenleiding van de trolleybus zitten wissels. Een trolleywissel staat standaard op rechtdoor. Om moderne elektronische wissels van stand te veranderen drukt de buschauffeur de wisselhevel in. Daarmee wordt een zendertje op de rechter trolleystang in werking gezet. Een ontvanger op de bovenleiding ontvangt het signaal en zet het wissel naar links of naar rechts. Meteen na passage klapt het wissel weer terug naar neutraal. Bij busstations waar veel wissels achter elkaar zitten, hangen boven de verschillende bovenleidingssporen letters (A, B en C). De chauffeur drukt op de knop met de gewenste letter en de wissels gaan in de juiste stand.