Geschiedenis van Bangladesh
Van Wikipedia
De geschiedenis van het huidige Bangladesh - eigenlijk het deltagebied van de Ganges en de Brahmaputra - begint aanzienlijk later dan de rest van het continent Voor-Indië.
Inhoud |
[bewerk] Oude geschiedenis
In het Indus-Ganges gebied is bijvoorbeeld bekend dat er al 4000 jaar voor het begin van onze jaartelling een hoogontwikkelde beschaving tot bloei was gekomen. Het gebied rond de Indus en de Ganges is dan ook vanouds vruchtbaar en redelijk stabiel, in die zin dat de mens en de natuur weten wat zij aan elkaar hebben. Dit laatste is vandaag de dag nog steeds niet het geval in het deltagebied van de Ganges en de Brahmaputra, dat van tijd tot tijd, en vrijwel altijd onverwachts, door natuurrampen wordt geteisterd. Dit verraderlijke deltagebied lag dus duidelijk minder voor de hand als vestingplaats voor mensen dan bijvoorbeeld het Indus-Gangesgebied.
Dat het vruchtbare deltagebied uiteindelijk toch bewoond is geraakt, heeft niets te maken de grilligheid van de natuur. Dit hing samen met de onzekerheden waaraan de menselijke samenlevingen bij tijd en wijle kunnen blootstaan. De gevestigde agrarische beschaving in het Indus-Gangesgebied werd namelijk van tijd tot tijd belaagd door afgunstige nomadenvolkeren uit Centraal-Azië, uit de landen ten noorden van de Himalaya.
Deze zogeheten Ariërs hebben rond 1000 voor Christus tijdens een van hun invallen de stam der Bang vanuit hun nederzettingen aan de Ganges verdreven naar het verraderlijke deltagebied. Het zijn deze Bang geweest, die van dit gebied hebben gemaakt wat er van te maken viel en met de tijd groeide het uit tot een 'gouden Bengalen'. Ook al lijkt de geschiedenis van Bengalen in grote lijnen parallel te lopen met die van de rest van Voor-Indië, er zijn toch voldoende duidelijke verschillen om van een eigen plaats te kunnen spreken.
In de eerste eeuw na het begin van onze jaartelling maakte de Bengalen deel uit van het Magadha-rijk met zijn machtige politieke, maar nog meer kunstzinnige uitstraling. In die tijd moet ook de Bengaalse kunst tot bloei zijn gekomen. Vooral de beeldende kunst bloeide op, hoewel het nog enige tijd achter bleef op het werk van de kunstenaars van de Gupta-dynastie in Magadha. Dit verschil bracht echter ook het besef met zich mee van een eigen identiteit van het Bang-volk - de Bangali - dat een eigen taal sprak en rond het jaar 1000 ook een eigen schrift en eigen literatuur ontwikkelden.
In die tijd was Bengalen al ongeveer vijf eeuwen een onafhankelijke staat, die was ontstaan toen de vanuit centraal-Azië binnenvallende Hunnen rond het begin van de 5de eeuw na christus Magadha definitief hadden vernietigd.
[bewerk] Pala-dynastie
De bloeitijd van dit Bengaalse rijk valt tussen de 8e en de 12e eeuw, toen de Boeddhistische Pala-dynastie aan de macht was. Go-Pala, de stichter van dit vorstenhuis, had omstreeks het jaar 750 om naar het schijnt regilieus-politieke redenen een Hindievorst van de Bengaalse troon gestoten. Zijn pogingen om van de Bengali boeddhisten te maken faalden echter smadelijk. Het Hindoeïsme bleek, zoals elders in Voor-Indië, ook in Bengalen te veerkrachtig en te diep geworteld in de samenleving - al was de toplaag van de Bengaalse samenleving destijds opportunistisch genoeg om tot het Boeddhisme over te gaan.
Onder Go-Pala's zoon Dharma-Pala ( 769 - 814 ) werd Bengalen een Boeddhistische macht van belang in het toenmalige Azië. De Bengali, die zich inmiddels hadden ontwikkeld tot een handeldrijvend en zeevaardig volk, onderhielden contacten met de Boeddhistische heersers op Java en dreven handel met China en Japan. Malanda, thans een onbeduidend dorp met slechts geconserveerde ruïnes, was de hoofdstad en het culturele centrum van het Pala-rijk. De tempelruïnes in Paharpur laten zien dat de beeldhouwkust in de Pala-dynasite een heel eigen zeggingskracht had weten te bereiken.
In het begin van de 12e eeuw werden de Boeddhistische heersers verdreven en kwam de Hindoeïstische Sena-dynastie op de troon. Op zijn beurt werd een Sena-heerser in 1202 onttroond door de Turkse moslims. Bengalen werd toen een deel van het sultanaat Delhi, maar kreeg een eigen vicesultan. Wat bij het aan de macht komen van de Pala-dynasite ook was gebeurd, herhaalde zich: de toplaag van de bevolking ging over tot de islam. Uit deze tijd dateert dus de godsdienstige onenigheid van Bengalen, die in 1947 zou leiden tot een rampzalige splitsing van het land.
In 1339 maakten de vce-suldaten van Bengalen zich compleet los van het sultanaat van Delhi. Bengalen werd opnieuw een onafhankelijke staat onder leiding van de moslimheersers. Aan deze afscheiding zal het feit niet vreemd zijn geweest dat Bengalen hoge belastingen aan Delhi moest afdragen.
[bewerk] De Britse tijd
Bengalen werd een van de uitvalpoorten van waaruit het Britse gezag zich over geheel Voor- Indië verbreidde. Toen de Britten eenmaal soevereine rechten over Bengalen hadden, voerden zij een voor het land rampzalige economische maatregel door. Van grondbezit naar westerse zin was tot dan geen sprake voor boeren en landeigenaren.
[bewerk] Oost-Pakistan
De verdeling van Brits-Indië in een Hindoestaat (India) en een moslimstaat (west- en oost-Pakistan) die op 15 augustus 1947 een feit was, loste voor het huidige Bangladesh niets op. De deling had rampzalige economische gevolgen voor wat toen Oost-Pakistan ging heten; dit gebied moest zich eensklaps redden met een ontoereikende landbouw; daar kwamen ook nog de verliezen van de oorlog en de godsdiensttwisten bij.
Verder waren er nog nodige volksverhuizingen van miljoenen mensen die niet in een moslim-, respectievelijk Hindoestaat konden leven. De godsdiensttwisten hadden meer dan één miljoen doden tot gevolg. Ruim 16 miljoen mensen verlieten in het verdeelde Bengalen hun land: de moslims, die naar het nieuwe Oost-Pakistan trokken en de Hindoes die de andere kant opgingen. Daar kwam bij dat de jute als het ware de kurk was, waarop de economie van het onverdeelde Bengalen had gedreven.
Door de verdeling werden de teelt (in het nieuwe Oost-Pakistan) en de verwerking en verscheping (nu in India) van elkaar gescheiden. De moslimstaat Pakistan berustte op fictie; wat staatkundig een eenheid was, bestond in werkelijkheid uit twee verschillende landen. Niet alleen geografisch lagen deze minstens 1300 kilometer uit elkaar, maar ook cultureel, taalkundig en historisch waren ze totaal verschillend. Oost-Pakistan omvatte slechts een zevende van het grondgebied van de nieuwe staat, maar er woonden wel vierzevende deel van de bevolking.
Ondanks dit numerieke overwicht bleek al snel dat in de nieuwe staat, Oost-Pakistan een zeer ondergeschikte rol kreeg. De regering zetelde in Karachi. Het Urdu, dat in geheel Pakistan de officiële taal werd, was voor de Bengali een compleet vreemde taal; de economie werd bepaald door de '22 families' van West-Pakistan, en de belastingopbrengsten in Oost-Pakistan werden in het westen geïnvesteerd.
Daar kwam bij dat het oosten cultureel minderwaardig werd beschouwd en dat de rechtzinnigheid van de moslims aldaar in twijfel werd getrokken. In West-Pakistan nam het inkomen per jaar toe en er werd vooruitgang geboekt op het gebied van de gezondheidszorg en school. Oost-Pakistan werd daarentegen steeds armer; daar daalden zelfs het aantal voorzieningen tot het nulpunt. In de periode 1968 - 1969 had Oost-Pakistan voor zijn 75 miljoen inwoners slechts 6000 ziekenhuisbedden ter beschikking; in West-Pakistan, met 55 miljoen mensen, waren dat er maar liefst 26.000. Ook wat het onderwijs betreft verschilden de cijfers sterk.
In dit klimaat groeiden het nationalisme in Oost-Pakistan. Aanvankelijk richten het verzet zich voornamelijk tegen grondwetsvoorstellen die de overheersing van het westen zouden bewerkstellen, en was het vooral een taalstrijd tegen het opgedrongen Urdu. In de Awami Liga van sjeik Mujib Rahman vonden de verschillende verzetsbewegingen elkaar in een programma dat ook economische punten omvatte.
Van een wens tot afscheiding was eind jaren 60 echter nog geen sprake - wel van een federatief samengaan van Oost en West-Pakistan. West-Pakistan reageerde met de arrestatie van honderden activisten, maar toen in 1970 in heel Pakistan algemene verkiezingen werden gehouden, kwam de ware macht van het oosten aan het licht. De Awami Liga kreeg op de grond van de behaalde stemmen de meerderheid in het parlenent en zou op de grond hiervan de premier mogen aanstellen. Deze verkiezingsoverwinning kwam ook voor Mujibur Rahman kennelijk als een verrassing. Zijn radicale achterban drong aan op een afscheiding, waar Mujibur Rahman zelf weinig heil in zag. Om zijn aanhang bijeen te houden, ging hij weifelend mee met de afscheidingsbeweging.
Eind maart 1972 greep de regering in Karāchi militair in om het oosten tot gehoorzaamheid te dwingen. De strijd die volgden zou een van de bloederigste uit de wereldgeschiedenis worden. In negen maanden tijd vielen er 1,25 miljoen doden en raakten bijna 10 miljoen mensen ontheemd.
[bewerk] Bangladesh
De strijd met West-Pakistan werd uiteindelijk beslecht door het ingrijpen van India, dat een halt wilde toeroepen aan de vluchtelingenstroom en vreesde dat de strijd zou overslaan naar West-Bengalen (een deel van India). Mujibur Rahman en de Awamileiders, die naar India waren gevlucht, keerden terug toen Pakistan had gecapituleerd. De volksrepubliek Bangladesh werd uitgeroepen met Rahman als president - en hoewel deze zich tijdens de strijd afzijdig had gehouden, werd hij beschouwd als de grote redder van het vaderland.
De staat werd opgebouwd naar Brits model, met een parlementair stelsel. Sjeik Mujib werd premier, en in januari 1975 behaalde zijn Awami Liga opnieuw een absolute meerderheid. Maar het feest van de onafhankelijkheid was gevolgd door natuurrampen, epidemieën, explosieve bevolkingstoename en dientengevolge steeds meer armoede en corruptie. De Awami Liga schakelde elke oppositie uit.
[bewerk] militairen
Op 15 augustus 1975 greep een groep officieren de macht. Mujibur werd vermoord, het parlement ontbonden en de noodtoestand uitgeroepen. Er volgden nog meer coups, zoals die van generaal Zia Ur Rahman in 1977.
Zia kreeg greep op het land. Hij liet een nieuwe grondwet schrijven, met een sterk uitvoerend presidentschap voor zichzelf . Dit proces werd in 1979 met parlementsverkiezingen afgerond. Zia's BNP behaalde tweederde van het aantal zetels.
In 1981 werd Zia bij een mislukte staatsgreep gedood. Zijn opvolger Satar begon voorzichtig met een democratiseringsproces, maar werd in 1983 zelf afgezet.
Van 1983 tot 1991 stond Bangla Desh onder het militair bewind van generaal Ershad. Diens corrupte regering werd uiteindelijk verdreven door twee vrouwen, die het volk voorgingen in de eis van herstel der democratie. Zij waren Sjeik Hasima, dochter van mujibur Rahman en leider van de Awami Liga, en Begum Khaleda Zia, weduwe van generaal Zia en hoofd van de BNP.
{{{afb_links}}} | Geschiedenis van Azië | {{{afb_rechts}}} | {{{afb_groot}}} |
---|---|---|---|
Geschiedenis van: Afghanistan - Armenië - Azerbeidzjan - Bahrein - Bangladesh - Bhutan - Brunei - Cambodja - China - Filipijnen - Georgië - India - Indonesië - Irak - Iran - Israël - Japan - Jemen - Jordanië - Kazachstan - Kirgizië - Koeweit - Laos - Libanon - Maldiven - Maleisië - Mongolië - Myanmar - Nepal - Noord-Korea - Oezbekistan - Oman - Oost-Timor - Pakistan - Palestijnse Autoriteit - Qatar - Rusland / Siberië - Saoedi-Arabië - Singapore - Sri Lanka - Syrië - Tadzjikistan - Taiwan - Thailand - Tibet - Turkije - Turkmenistan - Turkse Republiek Noord-Cyprus - Verenigde Arabische Emiraten - Vietnam - Zuid-Korea |