Lodewijk van Orléans
Van Wikipedia
Louis-Charles-Philippe-Raphael d'Orléans, duc de Nemours (Parijs 25 oktober 1814 - Versailles 26 juli 1896) was de tweede zoon van Lodewijk Filips, koning der Fransen. Zijn moeder was Maria Amelia van Bourbon-Sicilië, dochter van Ferdinand I der Beide Siciliën.
Hij werd in 1825 genoemd als mogelijk kandidaat voor de troon van Griekenland en werd op 3 februari 1831 door het Nationaal Congres tot koning der Belgen verkozen. Zijn vader weigerde deze benoeming echter te aanvaarden onder druk van de grote mogendheden, met name het Verenigd Koninkrijk, die vreesden voor een te grote Franse macht op het continent.
Hij nam hierna deel aan de Franse veldtochten in België (1832) om deze nieuwe staat te steunen tegen Nederland. In 1836–1837 en 1841 nam hij deel aan de veldtochten in Algerije, waaronder de mislukte veldtocht tegen Constantine (1836).
Op 27 april 1840 trad hij te Saint-Cloud in het huwelijk met Victoria van Saksen-Coburg-Gotha-Koháry, dochter van Ferdinand George August van Saksen-Coburg-Saalfeld-Koháry. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren:
- Louis-Philippe d'Orléans, comte d'Eu (29 april 1842 - 28 augustus 1922), gehuwd met kroonprinses Isabella van Brazilië, dochter van keizer Peter II
- Ferdinand d'Orléans, duc d'Alençon (12 juli 1844 - 29 juni 1910), gehuwd met Sophie in Beieren, dochter van Max Jozef in Beieren
- Marguerite d'Orléans (16 februari 1848 - 25 oktober 1896), gehuwd met prins Wladislaw Czartoryski
- Blanche d'Orléans (28 oktober 1857 - 4 februari 1932)
Streng en koel van karakter wist hij slechts in zeer geringe mate de genegenheid van het Franse volk te winnen. In de Februarirevolutie van 1848 vluchtte hij met zijn familie via Boulogne naar Engeland, waar hij tot 1871 verbleef. Hij trachtte daar een verzoenining tussen de rivaliserende linies van het huis Bourbon te bewerkstelligen, hetgeen - met name door de houding van de graaf van Chambord - mislukte.
Hij keerde in 1871 terug in Parijs, waar zijn rang van divisiegeneraal in 1872 werd hersteld. Na zijn pensionering was hij actief als president van het Rode Kruis. In 1886 moest hij echter als lid van een voorheen regerend geslacht het land verlaten. Hij stierf op 26 juli 1896 te Versailles.