Stemming (muziek)
Van Wikipedia
Stemming – soms temperatuur genoemd – is de manier waarop de frequentie van muzieknoten gekozen wordt. Daarbij wordt enerzijds de toonhoogte van een van de tonen vastgelegd en anderzijds de toonafstanden tussen die toon en de overige gebruikte tonen. Het is dit laatste dat veel problemen en hoofdbrekens heeft gekost en nog kost.
Voor de in westerse muziek gebruikte toonladders met de verdeling van een octaaf in twaalf tonen is het vinden van de "ideale" muzikale stemming door de tegenstrijdige eisen een in wezen onoplosbaar probleem: "hoe stem ik een instrument zodanig dat zowel de octaven als de kwinten zuiver (rein) zijn?" Dat houdt in dat 7 gestapelde octaven dezelfde toon moeten opleveren als 12 gestapelde kwinten, maar:
- 27 = 128
en dat is niet gelijk aan
- (3/2)12 = 129.746...
De onmogelijkheid blijkt al daaruit dat in de te benaderen reine stemming verschil is tussen noten als bes en ais, fis en ges en dergelijke, terwijl dit verschil in de "ideale" stemming weg zou vallen.
Al eeuwen wordt er naar een zo goed mogelijk werkbaar compromis gezocht. Dit heeft geleid tot de volgende toonsystemen.
- De reine stemming is de manier van opbouw van de toonladder zoals dat van 'nature' door bijvoorbeeld zangers en violisten gebruikt wordt.
- De stemming van Pythagoras is gebaseerd op het op elkaar stapelen van reine kwinten. De stemming van Pythagoras voldeed goed totdat polyfonie in zwang raakte. Vanaf dat moment zijn allerlei alternatieven geprobeerd.
- De middentoonstemming heeft natuurzuivere grote tertsen (4:5) en maakt daardoor een harmonie en cadensen mogelijk, waarin de verschillende toonsoorten echter wel verschillen van klankkleur.
- Diverse barokstemmingen: het gegeven dat elke toonsoort weer anders klinkt wordt in de barok door componisten uitgebuit: men kan een klavecimbel bijvoorbeeld zo stemmen dat de ene toonsoort nauwelijks zweeft, terwijl een andere afgrijselijk vals klinkt. Dat kan dan dramatisch uitgebuit worden. (Het hieronder genoemde voordeel van de gelijkzwevende stemming is dus ook een nadeel: alles klinkt hetzelfde). Voorbeelden zijn de Werckmeister, Werckmeister III.
- De welgetempereerde stemming, die voortkwam uit de barokstemmingen en waarin wèl in alle toonsoorten gespeeld kon worden. Ontwikkeld door Andreas Werckmeister en verder ontwikkeld door onder andere Johann Philipp Kirnberger. Das Wohltemperierte Klavier van Johann Sebastian Bach is een serie composities waarin gebruik werd gemaakt van deze manier van stemmen.
- Gelijkzwevende stemming of evenredig zwevende temperatuur: de tegenwoordig populairste stemming, in feite een speciaal geval van de welgetempereerde stemming, in twaalf tonen per octaaf, maar soms ook 24 (kwarttoon-stemming). Het octaaf wordt in twaalf even grote stukjes verdeeld. Bijgevolg klinken alle intervallen, behalve het octaaf, vals, ze wijken althans af van de ideale stemming. Voordeel van deze stemming is, dat alle intervallen gelijk blijven als op een andere toonsoort wordt overgegaan, en er dus niet opnieuw gestemd hoeft te worden.
- 31-toonsstemming: In plaats van 12 halve tonen per octaaf wordt het octaaf nu in 31 delen van 38.71 cent verdeeld. Het eerste voorstel hiertoe kwam van Christiaan Huygens. In later eeuwen hebben ook de Zwitser Leonhard Euler en de Nederlander Adriaan Fokker met de 31-toons stemming gespeeld. De laatste heeft een 31-toons pijporgel (met speciale klaviatuur) ontwikkeld dat in het Haarlemse Teylers museum te zien is.
De genoemde stemmingen hebben betrekking op de westerse muziek. In andere culturen zijn andere toonsystemen gebruikelijk, zie oosterse toonsystemen.