Anton Webern
Van Wikipedia
Anton Friedrich von Webern (Wenen, 3 december 1883 – Salzburg, 15 september 1945) was een Oostenrijks componist en als leerling van Arnold Schönberg lid van de Tweede Weense School. Als zeer vooruitstrevend componist is zijn invloed op met name de naoorlogse avant-garde nauwelijks te overschatten.
[bewerk] Leven
Na een groot deel van zijn leven in Graz en Klagenfurt gewoond te hebben ging Webern in 1902 muziekwetenschap studeren aan de Weense universiteit, bij Guido Adler. In 1906 al promoveerde hij op een dissertatie over de Renaissancecomponist Heinrich Isaac. De strikte manier van componeren en de virtuoze verschijningsvormen van polyfonie in diens muziek (en die van zijn tijdgenoten) zouden later zijn eigen werk diepgaand beïnvloeden. Compositie leerde hij onder Schönberg, en in 1908, toen zijn leermeester de atonaliteit al bereikt had, durfde hij zijn werken voor het eerst van opusnummers te voorzien: Opus 1 is een passacaglia.
Omdat zijn werk weinig gewaardeerd werd voorzag hij in zijn levensonderhoud als dirigent. Uitvoeringen van zijn eigen composities vielen echter niet op, zoals dat bij Schönberg en Berg wel het geval was. Dat kwam hem goed uit bij de Anschluss in 1938. Hoewel de publicatie en uitvoering van deze als entartet bestempelde muziek meteen verboden werd, werd hij niet vervolgd en kon hij in Oostenrijk blijven wonen.
In 1945 verhuisde hij naar Salzburg. Zijn onnatuurlijke dood is befaamd: hij ging buiten staan roken om zijn kleinkinderen niet te storen en werd door een Amerikaanse soldaat per vergissing neergeschoten.
[bewerk] Stijl
Opus 1 en 2 zijn nog duidelijk tonale werken, maar al vrij snel pikte Webern de vrije atonaliteit op van zijn leermeester. De werken uit die periode zijn vaak ultrakort, net zoals bij Schönberg het geval was. Een drama als Erwartung heeft hij echter nooit geschreven.
Vanaf Op. 17 (1925) is zijn werk in het twaalftoonssysteem geschreven. De overgang van vrije atonaliteit naar dodecafonie is in het werk van Webern een zeer wezenlijke: anders dan bij Schönberg en Berg veranderde zijn stijl van componeren er radicaal door. De twaalftoonsrij is werkelijk de kern van het werk, die eindeloos contrapuntisch, canonisch en anderszins wordt bewerkt. De reeks bestaat vaak uit vier cellen van drie tonen die afzonderlijk gemanipuleerd worden en die wel eens elkaars getransponeerde kreeft of omkering zijn. d-f-fis—b-bes-gis—cis-c-a—es-e-g is bijvoorbeeld een twaalftoonsrij die van Webern had kunnen zijn: het derde blokje van drie is de kreeft van het eerste blokje, het vierde blokje is er de omkeringskreeft van. De variatie was een van zijn favoriete compositievormen, naast de canon.
Wat, behalve de ongelofelijke strengheid, verder opvalt aan zijn werk, is de beknoptheid waarmee hij schreef. Als dirigent had hij dagelijks te maken met de kosmisch vormgegeven meesterwerken van Bruckner en Mahler, maar de enige symfonie die hij zelf heeft geschreven duurt niet langer dan een kwartier. Zijn totale gepubliceerde werk kan op één avond worden uitgevoerd.
Zijn doorbraak kwam pas na zijn dood, toen Pierre Boulez, pionier van de seriële muziek, hem prees om de strikte manier waarop hij het twaalftoonssysteem toepaste, iets waar Schönberg hem juist om gekritiseerd had. Mensen van buiten de seriële wereld hebben zijn muziek vaak steriel en kil genoemd. Zelf vond hij echter dat zijn muziek goed in de Duitse muziektraditie paste en zeer beladen met emoties was.